Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis
(1953)–Tjeerd Bottema, A.C. Lafeber, Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 98]
| |
13. Het einddoel nadert.Alle passagiers waren in opgewekte stemming aan boord teruggekeerd. Je kon wel van hun gezichten aflezen, wat ze dachten: de reis zit er bijna op! Nog twee 'haltes' en we zijn er. Laat die ouwe Johan er nu maar een schepje op doen. Hoe gauwer het gaat, hoe liever!... En ook Gerdientje, hoe prettig de reis ook geweest was, begon er naar te verlangen, om weer ècht thuis te zijn, om met Vader en Moeder en Wim aan tafel te zitten, om in haar eigen bed te liggen en als altijd naar school te gaan. Maar de ouwe Johan was wel wijzer, die haastte zich volstrekt niet. Die wist terdege, dat hij nu het lastigste stuk van de hele reis voor de boeg had. Eerst langs de Oostkust van Sumatra, dan door Straat Malakka naar Singapore, - het klonk zo simpel, maar het was heus geen peulschilletje! Want dit traject was bezaaid met banken, riffen en koraaleilandjes en het krioelde er van Chinese jonken.Ga naar voetnoot1) En van Singapore naar Djakarta ging het dwars door de Riouw-archipel en dan door de bochtige straat Bangka, - reken maar dat er heel wat stuurmanskunst voor nodig | |
[pagina 99]
| |
was om de boot veilig langs alle gevaarlijke plekken te loodsen. Maar op de commandobrug hield men de ogen wijd open en twaalf uur na het vertrek van Sabang meerde de Johan van Oldenbarnevelt aan de kade van Belawan, de haven van Medan. Het oponthoud duurde slechts kort. Enige passagiers, die naar Deli moesten, verlieten hier het schip en verder werden er alleen wat goederen gelost. Op de terugreis zou de boot hier wel langer blijven liggen. Deli is immers een van de rijkste cultuurgebieden van Indonesië. Daar komt de beroemde Delitabak vandaan, die vooral als omblad voor sigaren wordt gebruikt. Maar behalve tabak levert deze streek ook nog rubber, sisal en palmolie. Achttien uur later bracht een loods de boot veilig in de haven van Singapore. Wat was het daar een drukte! Grote en kleine schepen, inlandse prauwen, Chinese jonken, alles krioelde dooreen! Je kon wel zien, dat Singapore een wereldhaven was! Er was slechts enkele uren tijd voor een uitstapje naar de wal en het zou wel smoorheet zijn in de straten. Daarom besloten de meeste passagiers, om maar op het schip te blijven. De kinderen keken naar de duikers, die ook hier weer als snoeken op de dubbeltjes afschoten en ze in hun mond bewaarden. Tot vlak bij de haven hadden de kinderen heel wat haaien zien zwem- | |
[pagina 100]
| |
men, maar daar schenen de duikers geen angst voor te hebben. Toch was er een man bij met anderhalf been, die dapper meezwom, en Hein vertelde, dat het ontbrekende deel hem een jaar geleden tot de knie toe door een haai was afgehapt. Toen Gerdientje dat hoorde, wilde zij niet meer naar de waterkunstenaars kijken en zij was blij, toen de boot weer vertrok. Het laatste traject van de reis ving aan. De passagiers begonnen reeds hun koffers te pakken. Ook Gerdientje pakte vast in wat ze niet meer nodig zou hebben, maar ze vluchtte spoedig weer naar boven, want als ze even bezig was, droop het zweet op haar handen. De avond bracht gelukkig verkoeling en de kinderen werden vroeg naar bed gestuurd, want de volgende morgen al heel vroeg zou de reis ten einde zijn. De zon was juist boven de Oosterkim ver- | |
[pagina 101]
| |
schenen, toen de Johan van Oldenbarnevelt langzaam op de haven van Priok aankoerste. Daar lag het nu, het eiland Java, de parel van Indonesië. De groene kustvlakte, met hier en daar blinkend-witte zandstroken, tekende zich scherp af boven het blauw van de zee. In de verte verhieven zich de machtige bergruggen van Salak en Gedeh, in ochtendnevels gehuld. Nader en nader kwam het land. De witte huizen van Tandjong Priok werden steeds duidelijker zichtbaar. Men kon al zien, dat er mensen op de kade liepen, familieleden en kennissen van de passagiers, die de naderende reizigers kwamen verwelkomen. Opeens brak het stemmenrumoer aan beide kanten los. Zowel van de boot als van de kade klonk geroep en gelach, er werd gewuifd en gezwaaid met hoeden en zakdoeken, nu men elkaar begon te herkennen. 'Mammie, daar staat Vader!... Neen maar, ben jij het, Jan? Ha, die Koos!... Waar is je vrouw?... Ja, alles oké, hoor!'... Verward klonken de uitroepen door elkaar. Even later maakte de Johan van Oldenbarnevelt aan de kade vast, de loopbrug werd uitgelegd en meteen ontstond er een groot gedrang. De afhalers wilden allemaal tegelijk aan boord. En op het dek werd omhelsd, er werden handen gedrukt en hier en daar werd geschreid, maar meest tranen van vreugde over het wederzien. Glimlachend stond de kapitein het zenuwachtig | |
[pagina 102]
| |
drukke gedoe aan te zien. Maar hij kreeg het zelf ook druk met handjesgeven. Veel passagiers kwamen de bekwame zeeman, die vier weken lang hun leidsman was geweest, voor zijn goede zorgen bedanken. Meneer Van Debben kreeg natuurlijk ook heel wat complimentjes te horen, vooral van de jeugdige passagiers. En het meest over zijn mooie verhalen. 'Ik weet nog een prachtverhaal,' zei hij met een effen gezicht. 'Als jullie vandaag nog aan boord blijft, zal ik het vertellen. Het gaat over een krokodillenjacht, die ik meegemaakt heb. Toen ben ik toch geschrokken! Moet je horen, zeg...' Maar die vlieger ging niet op. Voor geen enkel verhaal, hoe mooi en spannend ook, zouden ze nu nog aan boord willen blijven. Meneer keek, of hij uiterst teleurgesteld was. 'Nu, dan bewaar ik het maar voor de volgende keer,' zei hij. 'Laten we zeggen, over vijf of zes jaar...' Met Hanneke had hij toen nog even een apartje. 'Dat. blijft dus afgesproken, hè?' fluisterde hij haar toe. 'Zorg dat er een lekker kopje thee voor me klaar staat.' Lange Jan liep met grote passen over het dek. van stuurboord naar bakboord vice-versa. Die vond het zijn plicht, om van iedereen afscheid te nemen en liep dus iedereen in de weg. Een groot | |
[pagina 103]
| |
boek in een bruin kaft hield hij onder zijn arm geklemd en toen hij Gerdientje zag, stevende hij op haar af en wilde haar het boek met een malle buiging overhandigen. 'Hartelijk dank voor het lenen,' zei hij. 'Ik heb nog nooit zo 'n mooi boek gelezen!'... 'Maar jô, wat moet ik daar nu nog mee!' riep Gerdientje. 'De hele boel is immers al ingepakt!' 'Ja, ik had het je eerder moeten geven,' zei Jan verlegen. 'Maar zie je, ik wou er zo graag gisteravond op bed nog in lezen en toen dacht ik... Maar zeg, wij komen immers ook in Bandoeng te wonen, net als jullie?... Zal ik het bij me houden en het je daar komen brengen? ... Ja?... Fijn zeg, dan heb ik het nog een poosje!'... En hij schudde Gerdientje de hand, alsof haar arm een pompzwengel was. 'Bedankt, hoor!' zei hij. 'En tot kijk in Bandoeng. zullen we maar zeggen!' |
|