Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis
(1953)–Tjeerd Bottema, A.C. Lafeber, Anne de Vries– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
2. Een ontdekkingsreis.Wie was de volgende morgen het eerst aan dek?... Gerdientje! Ze had heerlijk geslapen, de hele nacht aan één stuk door, en toen ze wakker werd en door de patrijspoort de zon op de golven zag glanzen, kon ze het in bed niet meer uithouden. Ze liet zich voorzichtig uit het hoge bed zakken en begon zich te wassen en aan te kleden. Wim sliep nog, de duim in zijn mondje. Maar toen ze haar tanden stond te poetsen, kwam moeder, in nachtpon, zachtjes bij haar binnen. 'Kind,' fluisterde ze, 'ben je er nu al?.... Wat moet je toch zo vroeg?' Gerdientje wees lachend met de tandenborstel naar boven. Ze kon moeilijk praten met de mond vol schuim. Maar Moeder begreep haar wel. 'Naar het dek?... Nou, red je zelf dan maar, ik ga nog een uurtje slapen. Wees voorzichtig en doe je mantel aan, het kan wel fris zijn boven. En zachtjes hoor, dat je Wim niet wakker maakt.' En Moeder verdween weer. Gerdientje kleedde zich verder aan en ging zachtjes de hut uit. Wat zou ze doen? Meteen naar het dek? ... Ze had zo'n leeg gevoel in haar maag. Zou er niet reeds een boterham voor haar te krijgen zijn?... Ze kon best eens gaan kijken, ze wist de weg wel naar de eetsalon voor de kinderen: deze gang door, de | |
[pagina 17]
| |
trap op en dan weer een gang, dan was ze er. Ja hoor, de linnenjuffrouw, die hier voor de kinderen zorgde, zag haar al. Er was nog bijna niemand anders in de salon. 'Kom maar gauw,' zei ze. 'Heb je al trek?... Ga hier maar zitten, dan zal ik je wat laten brengen. Een kopje thee of een glas melk, wat wil je?...' En daar zat ze dan parmantig aan een tafeltje alleen te ontbijten en ze mocht zich zelf bedienen van alles, wat een Javaanse bediende voor haar neerzette. Het smaakte allemaal veel lekkerder dan thuis. Of zou dat van de zeelucht komen, die haar hongerig maakte? Ze at een beschuit met jam en twee broodjes met kaas en een krentenbol. De suikertjes, die ze bij haar tweede kopje thee kreeg, stopte ze in haar zak. Die kon ze fijn aan dek opknabbelen. Een frisse wind woei haar in het gezicht, toen ze boven kwam. Er waren nog haast geen mensen en een matroos was er bezig om het dek te zwabberen. Gerdientje bleef maar een beetje uit zijn buurt. Ze liep naar de reling en zag niets dan water, zo ver ze kijken kon. Een paar meeuwen kwamen aanwieken, vlogen een poos krijsend boven het schip en zetten dan hun reis voort, tot ze verdwenen in de nevelige verte. 'Het is net, alsof de boot stil ligt,' dacht Gerdientje. Maar dat was maar schijn natuurlijk. Want toen ze langs de reling naar beneden keek, zag ze | |
[pagina 18]
| |
het opgestuwde water in vliegende vaart langs de kant van het schip stromen. En ergens onder in het schip zoemden de twee geweldige motoren, die de reuzenkracht opwekten, welke de Johan van Oldenbarnevelt voortdreef. Hoe dat precies gebeurde wist Gerdientje niet. Daar zou ze zich maar niet druk over maken ook. Joop scheen er al wel een beetje verstand van te hebben. Best mogelijk, hij was een jaar ouder dan zij, dat hij er op school al iets van geleerd had. 'Hoe hard gaan we nou, meneer?' vroeg ze aan de matroos, die net met de zwabber in de hand langs haar liep. De man zette zijn muts op het andere oor, verschoof zijn pruim en zei: 'Meneer?... Alleen de ouwe is meneer. Tegen mij zeg je maar gewoon Hein hoor, jongedame, dat is al mooi genoeg. Hoe hard of we gaan? Nou, la 's kijke, dat zal wel een achttien tot twintig knope weze ... Ja, dat begrijp je niet, hè?... Dat is zeemanstaal. Een knoop, dat is 1855 meter. Nou, dan reken je 't zelf maar uit...' Dat was niet moeilijk. Maar wat een snelheid was dat!... 'En hebben we zo de hele nacht doorgevaren?' vroeg Gerdientje verbaasd. 'Nee,' grijnsde Hein. 'Van twaalf tot vier hebben we de boot op z'n kant gelegd en toen heit-ie ook een dutje gedaan...' | |
[pagina 19]
| |
'Maar hoe ver zijn we dan al?' vroeg Gerdientje lachend. 'Nou,' zei Hein, terwijl hij zich ernstig achter zijn oor krabde, 'al een heel eind van huis hoor!... Zie je dat witte daar in de verte?... Dat is 't kasteel van Sinterklaas in Spanje. Hij heb een wit kasteel, dat wist je toch? Dat kleurt zo mooi bij zijn baard, zie je. En as je...' 'Laat je maar niks wijs maken, hoor Gerdientje,' zei een vrolijke stem achter hen. 'Dat zijn de krijtrotsen van Dover en niks anders.' En daar stond Joop, met een half broodje nog in zijn hand. Hanneke kwam vlak achter hem aan. Die geeuwde nog. Hein hield haar de zwabber voor haar gezicht en dreigde, dat hij haar wel eens even op zou frissen. Maar toen ze hem met hun drieën besprongen om hem de zwabber te ontfutselen, maakte hij gauw, dat hij wegkwam. 'Zeg, hebben jullie ook zo fijn gemaft?' vroeg Joop. ''k Had net het gevoel of ik weer een baby was en thuis in de wieg lag. 'k Zou best zeeman willen zijn!' 'Baby-zeeman dan zeker!' spotte Hanneke. 'Maar zeg eens, ik dacht dat je vader...' 'Vader komt zo,' zei Joop. 'Hij heeft beloofd, dat hij ons het schip zou laten zien. Maar hij heeft zich wat verlaat; zijn boordeknoopje was zoek, moet je weten. We hebben de hele hut afge- | |
[pagina 20]
| |
zocht. En waar was het?... In zijn portemonnee! Daar had hij het gisteravond in gestopt, om zeker te zijn, dat hij het niet verliezen zou!... Wat een goed geheugen heeft die vader van mij, hè?... O, daar is Pa al!' 'Mòrgen, jongelui!' groette meneer Laanders monter. 'Klaar voor de tocht?... Jullie wilden immers zo graag de schuit van top tot teen bekijken? ... Maar aan de top waag ik me niet, hoor! Aan trapjesklimmen heb ik een hekel. Gerdientjes vader moet jullie straks maar naar de boven-etages brengen, ik ga alleen maar trapjes af!' 'Komt u hier dan niet meer terug?' vroeg Hanneke ondeugend. 'Als je een trapje af gaat, moet je het later toch weer op óók?' Meneer Laanders lachte geheimzinnig. 'Neen wijsneus, dat heb je nu eens lekker mis! Ik ga met jullie alleen trapjes àf. Wat jullie daarna doet, moet je zelf weten, mij krijg je geen enkele trap op. Ik laat me net zo lief door de kapitein weer naar boven brengen...' 'Ik zie het al,' zei Gerdientje. 'De kapitein met u op zijn rug!... Oef, wat een karwei!...' 'De eerste trap, jongelui!' kondigde meneer Laanders aan. 'Volg me maar!' Twee lange rijen hutten vertoonden zich aan hun oog, toen ze op het lager gelegen dek kwamen. Hutten en hier en daar een badkamer, veel bijzonders konden ze er niet meer in zien. | |
[pagina 21]
| |
'Neen maar, daar is een winkel!' ontdekte Gerdientje opeens. 'Kijk toch eens, Hanneke, wat prachtige poppen, en zulke mooie kleedjes...' 'O zeg, meccano-dozen staan er ook!' zag Joop. 'En foto-toestellen en postzegelalbums en...' 'En nog een heleboel meer,' vulde zijn vader aan, 'maar nù hebben we beslist geen tijd om te winkelen. Zie je die meneer in zijn witte jas daar staan? Wie zou dat wezen?...' 'Ik ruik het al!' zei Gerdientje, 'de kapper!' Het was zo, je rook de geur van de kapperszaak, die zich achter de winkel bevond: vier salons voor dames en nog een aparte herensalon. De kapper stond in de deur en had het nog niet druk. Hij maakte een diepe buiging voor Joop en nodigde hem vriendelijk uit om binnen te treden. 'Wat zal het zijn, Jonker? Scheren, onduleren, manicuren?...' Maar Joop vond dat zijn baard nog wel een dagje groeien kon en dat zijn kuif mooi genoeg zat. En manicuren, dat was immers zo iets als nagels knippen? Dat kon hij toch zeker zelf wel?... 'Een van de dames dan?' hield de kapper vol. 'Altijd durende permanent?... Watergolf, wassing?...' De meisjes proestten het uit. 'Neen kapper,' zei meneer Laanders, 'aan ons is vandaag niets te verdienen. Kom jongelui, we gaan verder. Trap no. 2 is aan de beurt.' | |
[pagina 22]
| |
Op het dek waar ze nu belandden, waren ze gauw uitgekeken. Hier bevond zich de wasserij, waar gedurende de reis het vuile goed van passagiers en bemanning gewassen, gedroogd en gestreken zou worden. Een aardig mandje vol moest dat samen opleveren, vond Gerdientje: wekelijks zo'n duizend stel onderkleren, dan nog honderden lakens, slopen en servetten, en over een paar weken kwam daar ook het bovengoed bij. Want na Port-Said gingen alle mensen witte kleren dragen. Het werd dan te warm voor de Hollandse klederdracht. Verder maar weer, natuurlijk omlaag, dit was nu al de derde trap. Een heerlijke baklucht kwam hun tegemoet. In de bakkerij, die zich hier bevond, stond zeker iets lekkers in de oven. Daarnaast was de keuken, waar wel tien koks, allemaal met een ronde witte muts op, aan het werk waren. Meneer Laanders vertelde aan de kinderen, dat hij de vorige dag de hofmeester, die zoveel als de baas van de koks was, had gesproken. 'Ik vroeg, of hij wel voldoende proviand had ingeslagen. Weet je, wat ik toen te horen kreeg?.. Och meneer, al was Holle-bolle-Gijs in eigen persoon aan boord!... En toen liet hij mij een paar lange lijsten zien van de voorraad. Het was haast niet te geloven: 70 koeien, 65 kalveren, 60 varkens en 60 lammeren zijn er op de Johan van Oldenbarnevelt. Niet als passagiers, hoor, maar netjes in helften en kwarten verdeeld en | |
[pagina 23]
| |
secuur in de koelkamers opgeborgen. Verder is er ingeladen: 6000 kg boter, 130 000 eieren, 16 000 kg groenten en 50 000 kilo aardappels. Jongen, dacht ik, ik wou, dat ik groenteboer was en een paar van zulke klanten had!... In ieder geval behoeven jullie dus niet je boterham te laten staan, uit vrees dat de anderen niet genoeg zullen krijgen!... Maar kom, nu nog even bij de motoren kijken en dan gaan we met een vaartje terug naar het wandeldek. Ik denk, dat de koffie en de limonade al op ons staan te wachten.' Vol bewondering keek het drietal naar de geweldige Dieselmotoren, waarin zo'n ontzaglijke kracht huisde. Glimmende stalen stangen bewogen zich in razend snel tempo op en neer. Buizen en kranen, manometers en thermometers en wentelende wielen, alles blonk als een spiegel. Je kon wel zien, dat aan het onderhoud van de machines de uiterste zorg werd besteed. ''t Zijn me anders een paar gulzige knapen, hoor!' vertelde meneer Laanders. 'Op iedere reis gaan er zo'n 4000 ton olie door hun keelgat!' 'Ik word later ook machinist!' verklaarde Joop geestdriftig. Zijn vader lachte maar eens. Hij kende Jopie, die had zich al zoveel voorgenomen!... 'Nu moeten we nog even dat kleine kamertje daarginds gaan bekijken,' zei hij, 'en dan moeten we maar zien, hoe we weer boven komen. Amat staat al te wachten. Volg me maar.' | |
[pagina 24]
| |
Meneer Laanders ging de kinderen voor een klein hokje in, met een houten bank aan de achterzijde en een klein lampje aan de zoldering. Een Javaanse bediende scheen er de wacht bij te houden. 'Toean maoe naik?'Ga naar voetnoot*) hoorden ze hem zeggen. Wat dat betekende, wisten ze niet. Ze kenden nog geen woord Maleis. 'Wat is hier nou te kijken?' vroeg Joop. Maar Gerdientje begreep het al en had de grootste schik om zijn domheid. Amat stapte bij hen in het hokje, sloot met een hek de toegang af, drukte op een knopje en ... zjzz, ging het opeens. Met een vaartje ging het hele geval loodrecht naar boven. 'De lift!' begreep Joop toen eindelijk. Met een lichte schok stond de lift stil. Ze stapten uit en waar waren ze?... Op het wandeldek, dat ze een uur geleden verlaten hadden. 'Heb ik woord gehouden?' vroeg Joops vader. Dat had hij. Ze waren geen trapje opgegaan. |
|