'Spelen?' zei Jaap. 'Dan ben ik al haast zeventien. Dan werk ik al op de boerderij!....'
'O mensen!' schrok Gerdientje. 'En ik dan?.. Dan ben ik al haast een juffrouw! Dan draag ik lange rokken en nylonkousen, net als Moeder! O jô, wat zal dat gek zijn, hè?'
Ze moesten er beiden om lachen.
'Maar we blijven vrienden,' zei Gerdientje.
'Natuurlijk!' zei Jaap.
De volgende dag stonden ze in Amsterdam aan de haven: Opa en Grootmoe en Jaap. En over het blinkende water gleed het grote schip langzaam weg naar de zee....
Jaap keek maar strak naar één plekje bovenop de boot. Daar was een rood vlekje tussen een zwart en een grijs. En een heldere stem riep over het water: 'Dag Ja-ap!.... Dag lieve O-pa en Grootmoe!'....
Daar stond Gerdientje in haar rode manteltje tussen haar vader en moeder. Daar ging ze nu, naar Indonesië, naar de bruine mensen.... Om ook een lichtje te zijn in de duistere heidenwereld....
Jaap was ook even op het grote schip geweest en had het helemaal mogen bekijken. Het was zo prachtig. Net een kasteel was het, een zeekasteel. Net een groot hotel! Je geloofde in 't laatst niet meer, dat je heus op een schip was.
Hij had ook de hut gezien, waar Gerdientje met