'Nee,' zei Jaap, 'ik ben bang, dat ik me vuil maak.'
'Wat geeft dàt nou!' grapte Gijs. 'In de zee is toch waswater genoeg?....'
Jaap lachte maar eens.
'Vergeet vooral niet om je vistuig mee te nemen,' zei Gijs met een ernstig gezicht. 'In de zee, nou, daar kan je een hoop pekelharing vangen!'
'Is 't heus, Gijs?....'
'Ja zeker,' zei Gijs. 'En gerookte paling ook. En stokvis!....'
Toen lachte Jaap, want hij begreep, dat hij beetgenomen werd. En hij moest nog even stoeien met zijn oude vriend. Maar Vader kwam de deur uit en riep: 'Opschieten, Jaap! Het is tijd!'....
Toen werd dat zware gevoel in Jaaps borst nòg zwaarder, want nu moest hij ze allemaal verlaten, bij wie hij hoorde. En eventjes dacht hij er over, of hij tòch nog maar niet thuis zou blijven. Maar hij zei het niet!.... Dàt zou kinderachtig zijn! Hij nam flink afscheid van allemaal en klom vlug in de wagen. Vader zette de koffer en het mandje er in.
'Zul je goed oppassen?' vroeg Moeder. 'Gehoorzaam zijn en voorzichtig op reis?'....
Dat beloofde Jaap met een stevige zoen.
'Mee! Mee!' riep kleine Jan.
'Ja,' zei Moeder, 'als je ook groot bent, hoor!'