'Natuurlijk,' zei Jaap, 'maar.... maar ik moet eerst weten waarmee....'
Dat vertelde Kees.
'Wij moeten vanmiddag gaan voetballen op de hei,' zei hij. 'Wij hebben een wedstrijd. Je weet wel: òns elftal tegen het elftal van de andere school. En nou is er één van ons ziek geworden. Barend Jansen, nog wel één van de besten, jô!.... En nou moet jij voor hem invallen....'
'Invallen?' vroeg Jaap.
'Ja, jij kunt toch voetballen?'....
Nu begreep Jaap het pas en hij kreeg een kleur van blijdschap. Mocht hij, een jongen uit de vierde klas, met die grote jongens mee om te voetballen? Tegen een andere club?.... Neen maar, dàt was een eer!
'Je doet het, hè?' vroeg Kees.
'Ja natuurlijk!' zei Jaap gauw. Maar opeens bedacht hij zich. Hij schrok. Hij had met Gerdientje afgesproken, dat hij die middag bij háár zou komen!.... Ze zouden samen plaatjes in een schrift plakken. Plaatjes van Indonesië, die haar vader had gestuurd. En als dat af was, zouden ze op het ganzenbord spelen....
'O nee,' zei Jaap, 'ik kan vanmiddag niet!..'
'Nee hoor, Jaap,' schreeuwden de jongens. 'Niet flauw doen! Je hebt nou “ja” gezegd!'
'Ik.... ik moet naar Gerdientje toe,' stotterde Jaap.
'Hij moet naar Gerdientje toe!' lachten de