niet meer uithouden. Hij liet zich op de vloer zakken en liep op blote voeten naar het raam. Hij deed het gordijn met een bevende hand opzij, duwde zijn neus tegen de koude ruiten en probeerde naar buiten te zien. Maar het was stikdonker, hij zag niets. En plotseling deinsde hij terug, want vlàk bij zijn gezicht was nu een geluid, alsof er een ruwe hand over het raam streek!....
Jaap was in een paar sprongen bij de deur. Hij sliep in het opkamertje; hij moest drie treedjes af, om in de grote kamer te komen, waar Vader en Moeder sliepen. Maar Jaap, in zijn angst, vergat dat trapje helemaal en rolde met een schreeuw de kamer in.
'Hei, wat is dat?' riep Moeder verschrikt.
'O, o Moeder, ....ik ....ik ben het!' stotterde Jaap en hij stond in het donker zijn hoofd te wrijven. Tastend langs de muur probeerde hij het bed te vinden. Maar Moeder kwam hem te hulp. Zij had een zaklantaarn en knipte die aan.
Jaap kneep zijn ogen dicht voor het felle licht.
'Jongen,' zei Moeder, 'wat doe je hier in de nacht?'
'Stil Moeder!' fluisterde Jaap. 'Er zijn inbrekers buiten! Maak Vader eens wakker!'
'Och, malle jongen!' lachte Moeder.
'Wat is er?' vroeg Vader geeuwend.
'Inbrekers!' hijgde Jaap. 'Heus Vader, ik heb ze gehoord!.... Ze zagen een gat in de deur!'