8. Voor 't eerst naar buiten.
'Houd die hond vast!' riep Vader. 'Hij maakt de koeien nòg wilder!'....
Jaap greep Puk al gauw. Hij wou hem eerst een klap geven. Hij hief zijn hand al op. Maar de kleine hond dook zo bang in elkaar!.... En zijn mooie bruine ogen keken zó smekend Jaap aan!.... Neen, Jaap kon het tòch niet doen!....
Kijk eens, wat deed die koe raar! Vader kon haar haast niet houden. Zij danste en sprong! Zij rukte aan het touw. Gijs moest er bij komen, om Vader te helpen. Zo brachten ze samen Blaarkop in de wei.
Daar lieten ze haar los. Blaarkop stak haar staart in de lucht en rende in galop door het gras. Toen keerde zij terug naar het hek en stond daar hard te loeien. En in de stal loeiden de andere koeien en rukten aan de kettingen.
'Ja, ja, heb maar geduld!' zei Vader. 'Wij komen al!'....
Eén voor één brachten ze alle koeien naar buiten: Bontje en Rooie, Goudhoren en Zwartkop. Toen bleven Vader en Gijs en de kinderen nog even bij het hek staan kijken. Moeder en Zus kwamen er ook bij. Moeder had broertje Jan op de arm.
'Kijk eens, hoe blij ze zijn!' zei Moeder.