‘Ja,’ knikt hij, ‘ie schient er nogal tegen te kunnen.’
‘O ja,’ zegt zij, ‘ik heb mij best 'red. Alleen was ik soms wat doezelig in de kop.’
‘Doezelig?’ vraagt hij.
‘Ja,’ zegt zij, ‘maar dat geeft niks.... Ik heb al weer vier kiepen te broeden zitten.’
‘Zo, ie wordt nog een hele kiepeboer.’
‘En de mest is ook al weer gestrooid,’ vertelt zij. ‘Van de weke komt vader Hilbert met de ploeg.’
‘Mooi,’ zegt hij goedkeurend. En meer niet.
‘En Hendrik-Jan liep gisteren ook nog even an,’ gaat zij voort, ‘hij moet het nou wel weten, zee hij.’
‘Och,’ antwoordt hij, met een lusteloos gebaar. ‘Wat zal men daarvan zeggen?’....
Zwijgen. Zij zucht en lacht meteen daarop.
‘Oes Annechien,’ zegt zij, ‘die heeft nou een jonge dochter. Vader Hilbert heeft al weer z'n zin niet 'kregen, maar zij is d'r bliede mee en heur man ook. Wat zou ie 't liefste hebben, Mans, een jongen of een wicht?’....
Hij kijkt haar aan. Zij heeft nu zo'n hoge kleur. Er blinkt even iets op in zijn ogen, maar meteen zakt dat ook weer weg.
‘Och,’ zegt hij, ‘wat heeft dat veur nut, dat wij daar nou over praten?’
Hij haalt zijn pijp te voorschijn en neemt de tabakspot. Hij begint langzaam en ernstig te stoppen.
‘Zeg het eens,’ dringt zij aan.
‘Och Hilde,’ zegt hij ongeduldig, ‘schei toch uut.’
‘Nee!’ roept zij dan met tranen in de ogen, ‘ik schei niet uut, ie zult het zeggen. Ie moet over een poos de wiege van de zolder halen, Mans!’
De tabakspot valt met een bons op de vloer. Hij klemt zijn handen om de stoelleuningen en ademt zwaar.