het lijden was zoo groot hè? Nou is 't voorbij, hoor! Nou ben je geen huismoedertje meer ook. Nou ben je een poosje mijn kind en ik zal je eens flink verwennen. Hier, nog een lekker bakje troost. En nog een boterham ook, hoor! Je lust toch nog wel een? Toe dan, eet op! Ik ben nu de baas!’
Klaasje dronk haar koffie en at haar boterham, en ze zou die lieve grootmoeder om haar hals zijn gevlogen, als dat in Turfland maar meer gebeurde.
Nu deed zij 't niet. Maar haar betraande oogen spraken van liefde en dankbaarheid.
Evert was tòch blij, toen hij hoorde, dat Jan niet gestolen had. Maar ook Klaasje vergaf hij geheel en zij merkte er niets van, dat hij het wist.
En hij zou er van zwijgen tegen ieder. Ook tegen Arend. Vader had hem alles verteld en gevraagd: ‘Ik kan je toch vertrouwen?’
En dat kòn vader. Zoo zeker!
Arend bleef twee dagen thuis van school.
Toen stapte hij weer dapper mee, blij, dat alles zoo goed afgeloopen was.
Aan 't eind van de week kwam er een oude kennis van de jongens opdagen. Een man met een groen pak en strenge oogen.
Hij bracht Arends vader en Braams de boodschap, dat ze den volgenden dag in 't bosch moesten komen houthakken. Meneer Lanting had het hem opgedragen.