| |
| |
| |
4. Net mis!
Toen ze een eind verder aan een slootkant bezig waren, het gras bij kleine handjes vol af te snijden, zei Evert: ‘Wat had die Jan weer een ouwe broek aan, hè?’
‘Ja, en hij heeft niet eens een hemd! 'k Heb 't gister zelf gezien. Toen we samen gingen zwemmen.’
‘'k Heb heelemaal geen spijt van dien wortel. Hij heeft ook geen moeder meer.’
‘Wat heeft hij vanmorgen weer van meester op zijn kop gehad,’ zei Arend. ‘En hij geeft er niks om, zeg!’
't Was waar. Jan, die zoo aardig met zijn broertje speelde, was in school een eerste deugniet.
Hij was wel een hoofd grooter en drie jaar ouder dan de twee andere jongens en hij zat toch nog maar in hun klas. Dat kwam ook, omdat hij zoo vaak moest verzuimen, om op het veen te helpen.
‘'k Wou toch, dat ik al zoo oud was als hij en zoo groot,’ zei Evert onder 't snijden door.
‘Waarom?’
‘Nou, hij wordt al een heele kerel! Hij is al dertien en wij zijn nog maar tien. En hij kan haast al het
| |
| |
veenwerk al. 'k Wil zoo graag een kerel zijn, net als vader, jo! Die is zoo sterk en die kan àlles! Als ik maar eerst eens twintig ben, dan zal 't wel fijn zijn!’
‘Sla een paar jaar over,’ grapte Arend.
‘Nee, dâ's onzin. Zou jij dan niet graag al groot zijn?’
‘Ik niet hoor! Dan moet je iederen morgen vroeg opstaan en den heelen dag hard werken....
‘Nou, da's net fijn!’
‘En dan moet je tabak pruimen....’
‘Ah-bah, neen hoor! Dat doe 'k nooit, dat hóéft ook niet.’
‘En dan mag je niet meer naar school’
‘Neen, dat is jammer. Maar dan verdien je ook geld, heel veel!’
Ja, dàt vond Arend ook leuk.
‘Dan ging 'k dadelijk knikkers koopen, voor een gulden,’ zei hij.
‘Als je twintig jaar was?’
‘Neen, dat kan niet. Of een fiets dan. Ja, een fiets! Dat zou fijn zijn, jo! En dan den heelen dag rijden, jij en ik samen hè? Naar Emmer-Compascuum, naar mijn tante, of naar Emmen, of....’
‘Och man, dan moest je immers werken! Dan had je daar geen tijd voor,’ zei Evert. Met dien Arend kon je niet praten. Die wou altijd alleen maar pret maken.
| |
| |
‘Ja, dat is waar ook, dat was ik vergeten. Dan heb ik het maar liever zoo.’
Toen sneden ze een poos zwijgend door.
‘De nieuwe meester komt al gauw,’ zei Evert even later. Maar hij kreeg geen antwoord en toen hij omkeek, lag Arend languit op zijn rug tegen de helling van den slootkant en keek naar de kleine vederwolkjes, hoog in de lucht.
‘Toe, schiet op! De mand is nog lang niet vol!’
‘Even rusten, baas! 'k Ben veel te moe.’
‘Och, moe! Zullen we nog eens telefoneeren?’
‘Ja, da 's goed!’ Arend was ineens niet moe meer en rende naar het einde van de sloot.
| |
| |
Die sloot waterde hier door een steenen pijp onder den grond af op een dwarssloot, die weer op één van de vele veenwijken uitliep.
Nu was er geen droppel water in de slooten te vinden.
Arend was den dam al overgeloopen en viel plat op zijn buik voor de pijp neer. Evert deed hetzelfde aan den anderen kant.
‘Hallo!’ riep hij. ‘Hallo, met wie spreek ik? Zie je me wel?’
‘Neen,’ klonk het. ‘'k Zie niks. 't Is alles donker! Doe je hoofd eens weg! Ja, nou komt er wat licht. Maar nog niet veel. Daar zit wat in, geloof ik. Nee, doe je hoofd eens weg!’
Arend glúúrde in de pijp.... Wat zat daar toch? ‘Het beweegt, geloof ik,’ riep hij.
En opeens schreeuwde hij, zoo hard hij kon: ‘Hé, Een konijn! Een konijn zit er in! Gauw dan, stop je klomp er in! Toe dan toch!’
't Was al gebeurd. Evert stopte zijn voet in de buis en stond nu rechtop naar Arend te kijken.
Die kwam met een rood gezicht en een paar groote oogen boven den dam uitkijken. Hij zag er uit, of hij hevig geschrokken was. Hij zwaaide met zijn armen en riep: ‘Houd hem! Houd hem hoor! Niet weghalen je voet! Die moeten we hebben, hoor! Ik zal...., ik kan....’
Evert moest er om lachen. Zijn hart klopte ook
| |
| |
hoorbaar, maar hij maakte zich nooit zoo druk als die Arend. Hij nam alles veel kalmer op.
‘Schreeuw niet zoo hard. Moet iedereen het nu hooren?’ zei hij.
‘Ja, maar, wat moeten we dan, wat....?’
‘Ja, wat moeten we zeker! Hij zit er in; hoe krijgen we hem er uit, hè?’
Nadenkend keken de jongens elkaar aan. Ze zagen niets van elkaar dan de hoofden, die boven den wal uitstaken.
‘Hoor eens,’ zei Evert. ‘Jij loopt hard naar huis en je haalt een zak en een langen stok. Maar vlug,
| |
| |
hè? Dan houdt één van ons den zak voor de pijp en de ander stoot hem er in. Dan kan best, nou?’
Ja, dàt kon! Arends gezicht klaarde op van dat mooie plan. Toen riep hij weer, half wanhopig:
‘Maar ik kan hier niet weg! Ik moet dit gat toch dichthouden!’
Maar dadelijk daarop vervolgde hij: ‘O, wacht zeg, ik weet het! Ik laat mijn klomp er in zitten en stop er een paar graspollen bij. Dan haal ik een paar turven om dezen kant dicht te stoppen!’
Het achterste deel van nummer 32 was nog niet afgegraven. Hier waren ze weer vlak bij de turfhoopen.
‘Toe maar,’ zei Evert. ‘Vlug, hoor!’
En die drukke Arend rende op een klomp en een kous over 't veen, zoo hard hij kon. Toen hij terugkwam, struikelde hij over zijn eigen beenen en viel languit op den grond. De turven stoven voor hem uit.
‘Hij.... hij is er toch nog niet uit, hè?’ hijgde hij.
‘Neen! Stop maar gauw dicht. Maar goed, hoor!’
't Was gauw voor elkaar.
‘Nou, 'k ga hoor!’ kwam Arend weer boven den wal. ‘Tot straks! Goed er om denken, hè?’
‘Zal ik gaan,’ vroeg Evert. Die Arend had zich al zoo druk gemaakt.
Maar Arend was al weg; met zijn klompen in de handen rende hij, wat hij kon.
| |
| |
Evert stopte in zijn eind ook een paar turven, die vlak bij hem gerold waren.
'k Zal de mand maar volsnijden, dacht hij. 't Duurt een heel poosje voor hij terug kan zijn. Kijk dat jong eens rennen.
Maar 't wou niet erg vlotten. Hij moest ook maar al door aan 't konijn denken en hij ging een paar maal kijken of de gaten wel goed dicht zaten.
Wat zouden ze er mee doen? In een hokje zetten? Of verkoopen? Dat was 't beste nog maar, en dan 't geld samen deelen. Zoo'n beest was vast veel waard. En....
Ha, daar kwam Arend al weer aan. Hij liep nu niet zoo hard meer. Geen wonder ook.
‘'k Heb maar gauw een stok uit de schuur gepakt,’ hijgde Arend. ‘En hier is de zak. Heb ik dat niet gauw gedaan? Kijk, een mooie groote! Die lag net boven op den stapel.’
Hij liet den opgevouwen zak zien.
‘Waarom zoo'n groote? Er hoeft geen olifant in!’
‘Nou ja, vooruit maar! Ik zal hem er voor houden. Jij stoot, hè?’
De jongens gleden ieder bij een kant neer. De
| |
| |
gaten werden voorzichtig losgemaakt. Toen hield Arend den zak met de opening voor de pijp en drukte de kanten stijf tegen den wal.
‘Klaar!?’
‘Wacht even! Ja!’
‘Stoot op maar! Vooruit!’
Een doffe bons klonk in de pijp. Nog eens. Er kwam niets.
‘Heb je hem al?’
‘Neen. Nog maar eens! Hij is toch niet....’
Daar schoot plotseling met een ruk iets in den zak.
‘'k Heb hem!’ schreeuwde Arend, en hij stond op en kneep den zak van boven met beide handen dicht.
Wild sprong het konijn in den zak heen en weer, maar Arend hield stevig vast.
‘'k Heb hem,’ zei hij nog eens en hij keek omhoog naar Evert, die haastig over den dam naar hem toeliep en bij hem neergleed.
‘Hou vast, hoor,’ zei die.
Maar wat was dat? Ineens hield het springen op en de zak werd zoo licht als een veertje.
Arends mond ging open van verbazing. Hij keek nog naar den zak, maar Evert riep:
‘Hé, jo, daar gaat ie! Daar gaat ie al!’
Een konijn holde met groote sprongen de uitgedroogde sloot door, vloog met een geweldigen zwaai den wal op en verdween in de hei.
Stom keken de jongens elkaar een oogenblik aan.
| |
| |
Arend stotterde: ‘Ik.... ik heb hem toch goed vastgehouden.’
‘Ja, hád je dat maar! Domoor, dan hadden we hem gehad!’
‘Ik heb den zàk góéd vastgehouden,’ verbeterde Arend. Hij bekeek het ding aan alle kanten.
Toen zagen ze 't allebei. Onderin zat een flink gat. Daar was 't beest doorgekropen....
Arend keek in de richting, waarin 't konijn verdwenen was.
‘Ja, we krijgen hem niet meer,’ zei hij zuchtend en hij zette zoo'n ongelukkig gezicht, dat Evert het opeens uitschaterde.
Toen lachten ze alle twee.
| |
| |
‘Maar 't is toch jammer, jo! Waarom keek je dat ding ook niet eerst na?’
‘Daar heb ik heelemaal niet aan gedacht! Ik heb 't zoo vlug gedaan en....’
‘Evert!’ klonk het zwak uit de verte.
‘Já!’ riep Evert terug. ‘Kom, we moeten naar huis. Moeder roept!’
Haastig sneden ze nog een paar handjes vol gras en zeiden nog wel tien keer, beurt om beurt, dat het jammer was.
Toen staken ze den stok door de ooren van de mand, legden den zak er overheen en liepen hard naar huis.
Jan stond met de handen in de zakken bij zijn huis, toen de jongens er langs kwamen.
Toen ze hem haastig hun avonturen vertelden, keek hij Arend minachtend aan en zei:
‘Wat ben jij een suffert!’
Maar Evert troostte dadelijk:
‘'t Geeft niks hoor, Arend! Ik had het ook niet gezien.’
Moeder stond al uit te kijken. Ze was ongerust geworden. Er waren zooveel slooten en vaarten....
Arend werd dadelijk door zijn moeder in huis gehaald. Hij moest eten en dan...., 't was Zaterdag avond!
Everts vader was al thuis en plantte boerenkool in het stukje, dat hìj gespit had.
| |
| |
‘Kom eens hier, jongen!’ riep hij.
Evert kwam.
‘Dag, vader,’ zei hij blij. Nu zou 't komen!
Toen zette vader zijn schop neer, legde zijn beide groote handen op de schouders van zijn jongen en keek hem een poos zwijgend aan.
‘Weet je, wat je bent?’ vroeg hij toen zacht.
De kleine jongen zei niets. Hij keek maar stil omhoog naar die goede oogen in vaders bruin gezicht, die hem vasthielden.
‘Je bent mìjn jongen, mijn gróóte kerel,’ zei
| |
| |
vader. ‘Je mag vanavond een half uur langer opblijven. Hoe vind je dat?’
Evert kreeg een kleur van blijdschap.
‘Fijn, vader! Fijn!’ juichte hij. 't Was, of hij vaders hand even stijf tegen zijn wang moest drukken of hem een zoen geven of zoo.... Maar hij deed het niet: Welke jongen in Turfland deed dàt nou?
‘'k Zal water voor u halen voor de plantjes,’ zei hij ijverig, en hij sprong al weg. Hij móést springen. Die goeie, lieve, beste vader!
Nu vond hij het van het konijn niets erg meer.
Bij 't eten, 's avonds, lachten allen om wat er gebeurd was. ‘Eigenlijk maar goed,’ zei va, ‘dat je hem niet gevangen hebt. Want het was stroopen.’...
Dien nacht droomde Arend van wel tien konijnen, die alle om hem heen wipten in een sloot en die hij allemaal in hokjes stoppen wou.
En toen hij wakker werd, waren ook die allemaal weggesprongen....
|
|