Vaderlandsche liederen, voor het genootschap van wapenhandel te Leyden (4 delen)(1784-1785)–Pieter Vreede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina K1r] [p. K1r] De overweging. Wijs: Mon honneur dit, que je serais coupable. De zucht tot rust doet mij gedurig hooren: Dat mij niet voegt te treên in staatsgeschil; Dat mij gevaar en onrust zijn beschoren, Zoo ik mij mede in 't harnasch steken wil. Maar de eer, die mij voor alles waerd moet wezen, Spreekt even sterk, en wijst mij op de schand, Die mij verwacht, die mij verwacht na dezen, Zoo 'k mij niet kreunde aan 't zuchtend Vaderland. [pagina K1v] [p. K1v] Dan komt me eens weêr mijn huisgezin te binnen, En al 't belang van Gade en teeder Kroost; Hoe! zegt mijn hart: zoudt gij, die u beminnen, Om de enkele eer, verlaten, zonder troost? Maar rede spreekt: zoudt gij hen niet verraden, Door aan uw land, hun land, geen hulp te biên? En zoudt gij hen, met ketenen beladen, In harden dienst een's Dwing'lands willen zien? - * * * Maar voegt niet elk, voor zijn bestaan te waken? Lijdt dat bestaan niet door de wapening? En, wat toch zou 't geluk van 't Land mij raken, Zoo mijn geluk daar door te gronde ging? - Dan, is het niet het dierbaarste aller panden? En hangt mijn heil niet van 's Lands voorspoed as? Gewis. Welaan; ik neem 't geweer in handen; Voor 't Vaderland trotseer ik dood en graf! PIETER van SCHELLE. Vorige Volgende