sieke muziek altijd hebben verafschuwd, maar plots, op iets
rijpere leeftijd, de barok-periode zijn gaan appreciëren. Voor een
andere generatie, die niet de nodige aandacht heeft willen of kunnen opbrengen
voor de verdere ontwikkeling van de jazz, en die zich niet hebben
geïnteresseerd voor de groei van de moderne muziek buiten de jazz
(Cage, Stockhausen, Henry, Berio, enz.) heeft de pop-muziek, in haar wollige
mengeling van hard beat uit de jazz en de rhythm and blues uit de populaire
negermuziek èn de goedkope effecten die uit de elektronische muziek
werden overgenomen, een mooie uitkomst gebracht. (In dezelfde mate dat de minder
pop-minded half-progressieven nu Penderecki hebben binnengehaald.) Voor vele
intellectuelen, die plots door de studentenacties, dolleminades,
communestichtingen, cheguevarapolitisering en omgeturnde bewustzijnen tot een
irreëel geloof in de ‘revolutie’ bekeerd
werden, biedt de pop-muziek niet alleen deze hogerbeschreven amuzikale charme,
maar symboliseert zij daarenboven een samenzijn met een generatie die tegen de
corruptie opstaat, zij het dan met een stereo-koptelefoon over de oren en een
psychedelische platenhoes voor de ogen gebonden. Dat iemand met de merkwaardige
film-kritische intelligentie van Eric de Kuyper in zo'n put loopt, lijkt me
symptomatisch. In K & C nr. 18 schrijft hij dat het
boek The Story of Rock diepere ‘kernen aanraakt,
frappante beelden oproept, verrassende samenhangen uit ons hedendaags bestaan
tekent’. Kurieuzer is, dat de Kuyper niet de verrassende samenhang
ziet tussen deze zin uit zijn artikel en een zin uit zijn eigen eerste alinea:
‘Alleen moet men zich de vraag stellen in het geval van de pop-muziek
of er wel nog iets bestaat buiten die stereo-platenopname, en of dat niet de
enige werkelijkheid is.’ En hier moet ik de Kuyper volmondig gelijk
geven. Ja de pop-muziek is