Bij de dood van Yukio Mishima (november 1970)
Beste Yukio Mishima, de kranten schrijven op de eerste pagina dat je dood bent en
je door je vriend onthoofde lijk lag enkele seconden lang in de kleine beeldbuis
van de Sony naast mijn bed, dus is het gebeurd. Toen ik over je schreef in het
speciale Japanse nummer van K & C, wist ik van het
bestaan van je privémilitie niet af. De eerste foto's daarvan zag ik
in Time, ter gelegenheid van de tentoonstelling te Osaka. Je
stond er mooi militair en krachtig, bijzonder belachelijk, maar niet
belachelijker dan een aantal schrijvers die zich met dezelfde angst in hun merg
vermengd met inkt als strijders van links aankondigen. Vroeger vermoordde men
elkaar nog omwille van verschillen in geloof, althans dat was het voorwendsel,
en nu gebeurt dat in de naam van de politiek, hoewel het gelijk tussen de
theorie van links en de theorie van rechts op hetzelfde vlak ligt als het gelijk
van de geniale schrijver: in woorden zonder definitie.
Je hebt, in de beste macabere traditie van de happening, je kop van je lijf laten
hakken, en alleen al de mise-en-scène van je dood bevestigt de twijfel
die je nooit uit je hersens hebt kunnen bannen. Je hebt gedacht dat je door je
leven te geven een grein van oprechtheid kon injecteren in je komedie, je dacht
dat je kon geloven in iets waarin je niet geloofde door ervoor te sterven. Je
dacht dat je, door het laten afhakken van je hoofd, het verschil kon opheffen