Woord vooraf
Ieder academisch gestudeerde zal steeds met genoegen aan zijn studententijd blijven terugdenken. De jaren aan de Academie doorgebracht omvatten immers een periode van studie naast ontspanning, van ernst naast jolijt. Voor den een lag de nadruk meer op het eerste, voor den ander meer op het laatste, maar voor allen was het een tijd van vroolijk, onbezorgd leven, waarin de geest zich verruimde en het karakter gevormd werd.
Er zijn andere toestanden geweest; er waren eens andere verhoudingen dan wij die nu kennen; er zijn legendarische figuren geweest onder de studenten, die een bron van anecdoten vormen. Waarom zou een historicus niet eens terugzien in de verloopen eeuwen om te onderzoeken, hoe de student vroeger leefde, twintig jaar geleden, honderd, twee honderd en meer jaren terug? Er zijn veel dingen in ouderen tijd, waarin wij ons eigen studentenleven terugvinden, er is eveneens veel, dat met het onze vergeleken anders is geworden en daarom ook al weer belangwekkend.
In alle tijden is iets moois geweest, hoewel ook een en ander, dat buiten de maat ging. Er was steeds verandering en ontwikkeling. Door de stichting der Leidsche universiteit vinden we een eigen Nederlandsch Studentenleven opkomen, terwijl de weetgierige tevoren aan verschillende universiteiten in het Zuiden en buitenslands zijn kennis moest vergaren. Na eenige decennia reeds vond hij binnen de grenzen der Republiek keuze genoeg in de vijf universiteiten, waarvan er in den Franschen tijd twee sneuvelden, en kon hij bovendien nog aan Athenaea en Illustre Scholen wetenschap opdoen.
Hoe leefden die studenten toen, hoe studeerden zij en hoe maakten zij zich het leven vroolijk; hoe genoten zij hun voorrechten en hoe sprongen zij bij tijd en wijle uit den band? Dat vroeg ik mij af, toen ik de oudere eeuwen voor dit werk ging schrijven. Na de Fransche Revolutie is er vrij wat veranderd; tevoren vinden wij sporadisch vereenigingen en ontgroensenaten, daarna de corpora met het echte stu-