Nagelaten en verspreide letter-arbeid
(1826)–Jacob Vosmaer– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
In hoeverre kunnen wij uit de scheikundige ontleding der artsenijmiddelen een zeker besluit opmaken tot derzelver geneeskrachten?De beroemde richter beweert, dat wij dit in geen opzigt kunnenGa naar voetnoot(*). Hij staaft zijn gevoelen met verschillende redenen, en saust dezelven met het verhaal van een droomgezigt van lichtenberg, waarin dien schranderen Natuurkenner, door een hooger Geest, al de dwaasheid van het scheikundig onderzoek geopenbaard werd. Maar Zieners vonden nimmer veel ingang bij hen, die hunne oogen gebruiken; en het droomgezigt van lichtenberg heeft niet kunnen beletten, dat de zucht tot scheikundig onderzoek hoe langer hoe meer veld wint, en menigeen' zooverre brengt, om daarvoor zelfs oogen en handen te wagen. Zoude nu de Geneeskunst niet het minste voordeel genieten van de zaamvereenigde pogingen der groote vernuften, welke zich, sedert eenige jaren, met het scheikundig onderzoek der natuur bezig hielden? Gaarne wil ik bekennen, dat zelfs berzelius lang werk zal hebben, eer het hem gelukke, de Natuur na te cijferen. Gaarne wil ik bekennen, dat het onze werktuigen altijd te veel aan naauwkeurigheid, de middelen, welke wij kunnen aanwenden, te veel aan kracht, onszelven te veel aan doorzigt zal ontbreken, om de Natuur volkomen op het spoor te komen, en al de schakeringen en zachte overgangen, welke er in de eigenschappen en betrekkingen der ligchamen plaats hebben, te vatten. Maar werken wij dan altijd, in onzen genees- | |
[pagina 113]
| |
kundigen werkkring, op die fijnere betrekkingen? Zijn er dan geene geneesmiddelen, dan zulke, welke op die onbekende zijde van ons bestaan, op het nog altijd zoo duister levensbeginsel werken? Is er dan geen enkel, dat in de grovere stof, waaruit ons ligchaam is zamengesteld, veranderingen te weeg brengt? En zoude ons hier de scheikunde geen licht kunnen verschaffen? o Zeker! ten zij wij moedwillig onze oogen sluiten. Als mij het scheikundig onderzoek, in eenig gewas, die bestanddeelen toont, welke er in de voedzame granen gevonden worden, waarom zoude ik dan van hetzelve geene voedende kracht verwachten? Als het mij, in eene nog onbeproefde plant, het zamentrekkend beginsel aanwijst, mag ik dan niet besluiten, dat dezelve dáár helpen zal, waar zulke geneesmiddelen helpen, welke dat beginsel bezitten? De magnesia tempert het zuur, zoowel in als buiten het ligchaam. De scheikunde heeft ons geleerd, dat zij, even als andere alkaliën, het graveel moet tegengaan, en de ondervinding heeft het bevestigd. Maar wij moeten, bij de beoordeeling van de mogelijkheid der scheikundige werking eens geneesmiddels, nimmer vergeten te onderzoeken: 1o. Of het op de grovere stof werke, dan wel op het levensbeginsel. Hier kan de scheikunde ons alleen leeren, of een of ander ligchaam beginselen bevatte, welke daarop werken, of niet. 2o. Of in het ligchaam de bestanddeelen werken, dan of het ligchaam werke als een geheel. In het salpeter b. v. is wel een zuur en een alkali, maar zoo naauw verbonden, dat zij ophouden afzonderlijk te werken. | |
[pagina 114]
| |
In de tamarinde, daarentegen, is het zuur vrij, en werkt als zuur. 3o. Of de verschillende bestanddeelen, hoewel elkander niet opwegende, elkanders eigenschappen echter niet wijzigen. De harsachtige deelen van het heulsap geven hetzelve eene prikkelende eigenschap, welke andere bedwelmende middelen niet hebben. Dit in aanmerking nemende, zal ons het scheikundig onderzoek zeer dikwijls veel licht geven in het beoordeelen van de geneeskrachten der artsenijmiddelenGa naar voetnoot(*). Niet die geweldige ontbinding, welke men door de werking van het vuur bewerkstelligt, waardoor zeker meestal andere beginselen verkregen worden, dan er te voren in het geneesmiddel aanwezig waren; maar die zachtere ontbinding, door de werking van onderscleidene oplossende middelen, waardoor de bestanddeelen der ligchamen van elkander gescheiden en zuiver verkregen worden. Op die wijze heeft men nu zelfs het bedwelmend beginsel van het heulsap gevonden; en het is niet onmogelijk, en zelfs niet onwaarschijnlijk, dat men, zoo voortgaande, langzamerhand meer dergelijke ontdekkingen doen zal, welke, vereenigd en in een punt verzameld, eindelijk, in dit duister gedeelte der Geneesmiddelkunde, meer en meer licht zullen verspreiden. Niets is zoo nadeelig voor de wetenschap, als eenzijdige beschouwingen. Het is niet te ontkennen, dat noch de scheikunde, noch eenig ander deel der natuur- | |
[pagina 115]
| |
kunde, de éénige grond der geneeskundige, wetenschap kunnen uitmaken. Maar de biologie, of de leer van het levensbeginsel, kan dit even min. En de ervaring aan het ziekbed is dood, zonder natuurkundige kennis. Ziekenoppassers, bakers en minnemoêrs zien dikwijls meer aan het ziekbed, dan de Geneesheer zelf; maar zij begrijpen niets van hetgene zij zien, omdat zij de taal der natuur niet verstaan. En wie haar meent aan het ziekbed zelf te zullen leeren, gelijkt iemand, die, om Grieksch te leeren, zonder eenige taalkundige kennis, noch andere voorbereiding, een verminkt handschrift van plato bij den kop vat. Wat zal hij zien? eene partij figuren, hem even duister als Egyptische Hieroglyphen. Al leer ons dan de scheikunde niets dan de letters, waarin het boek der natuur geschreven is; zonder deze te kennen, zal niemand tot den verheven zin kunnen indringen. |
|