Londinias(1873)–Carel Vosmaer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] III. Vroolijk zaten op dek de batavische mannen. Het stoomschip Hupte bevallig op 't zachte gewiegel der golven; in d'oostwind Wapperden wimpel en doek; zóo zweeft op orchestrischen maatklank Lenig en slank de danseuse. - Okeanos, vriendlijke grijsaard, Slechtte de ruggen der golven; in 't ronde, in kudden of eenzaam, Dwaalden, de diepte alom ontstegen, de robben op 't zeevlak, Schuimende golfjes gelijk en ze brachten een bitteren zeereuk Mee uit de diepte; ze weiden, tot Helios 't zonnige vierspan Neerwaarts drijft in 't west; dan telt en verzamelt ze Proteus, Jaagt ze aan de kusten en legt zich er tusschen te ruste als een herder. ‘Gunstige teekenen, sprak nu Oïlmos, de donkergelokte, Hebben de goden beschikt, ziet, rechts vliegt immer de zeemeeuw.’ ‘Vuige belastring, schertste Neaules, beschreef ons de zeereis Vol van gevaren en krankte, de haringvijver hij brengt ons Rustig en snel naar het doel.’ En de oudheidkundige Porthmos Sprak de gevleugelde woorden: ‘We zijn ook vertrouwden van oudsher, Wij en de zee, ze herkent ons vast als de zonen der Janmaats, Landontwoekraars, zeetolgaarders, beschikkend het zeerecht, Veegend alom d'Oceaan met den bezembewimpelden masttop.’ Nauwelijks was het gezegd, of de vormenverwisslende Proteus Schudt zijnen baard en vermaant: ‘Overmoedigen, weest zoo brutaal Oude Okeanos is u een vriend, maar.... hoort u Poseidoon, [pagina 7] [p. 7] Jongere zeegod, - weinig vereert ge hem, - ducht zijne wraak dan, niet; Bitter vertoornde den god al uw hulde gewijd aan Athena!’ Aldus sprak hij; en zamelt de kudden en bergt ze voor stormweer. Zij nu, beefden van schrik, en ze namen wat dampende rumgrog, Eerst aan den zeegod plengend, te weren den dreigenden onspoed. Blonde Selene intusschen verrijst, haar zilveren weerschijn Trilt als een lichtzuil recht voor den boeg; daar blinkt ook de beerstar. Turend vindt door de tonnen de stuurman zekeren vaarweg; De ijzeren klepel bomt in den boei daar ginder aan stuurboord; 't Sissende sein van den vuurpijl stijgt, - ginds fonkelt al Harwich! 't Stoomschip tempert zijn gang, daar spiedend van boven de schipper Roept zijn bevelen, herhaald door het tweetal mannen aan 't stuurrad. 't Machtig bewerktuigd schip volgt willig den sturenden vuistgreep, Dwars door de hoofden; de trossen bevestigen 't hijgende vaartuig, Tegen den steiger geleund, en verheugd ontscheept zich het viertal. Pijlsnel voeren de wegenbeheerschende zonen Hephaestos' Hen naar de machtige stad van de vorstlijke weduwe Nike. Vorige Volgende