De Syrakusische vrouwen.
Na Theokritos' 15de Idylle.
De gedachten over het leven - natuur en mensch - die bij de verder gevorderde volken in denkvormen gevat worden, nemen bij de jeugdige volken beeldvormen aan. Wat bij hen in den eigenlijken zin denkbeelden waren, worden later denkwoorden.
De krachten der natuur zijn bij hen levende machten, en haar vormen menschelijk.
Zoo ontstonden de menschvormige godheden en daimonen, en met dien menschelijken vorm werden van zelf ook hunne eigenschappen menschelijk en kregen zij alle hartstochten der stervelingen.
Zoo was onder anderen het geheele aardleven, zijn bloeien, verwelken en herboren worden, in eene rijke groep van beelden gefigureerd.
De voortbrengende kracht der aarde, hare vruchten en bloemen, haar lente en zomer, haar jeugd en haar liefde vonden in Afrodite de dichterlijke uitdrukking. Haar is de lentemaand gewijd; zij is de Antheia, de bloemige, Doritis, de gavenschenkster; jeugd, schoonheid en liefde behooren daar natuurlijk bij.
Maar daartegenover staan vervolgens de dood en de diepe verslagenheid die deze in de menschen opwekt.
Dat gevoel van vreugde over de jeugd, de schoonheid, de liefde, in het herlevende jaargetijde; van droefheid over haar verwelken en verdwijnen; van hoop op haar terugkeer - is de afgetrokken zin van de levende mythe van Kupris en Adonis. Zij heeft dezen