Gedichten
(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
Snel van vleuglen, verbreidend zoetklinkende zangen,
Die in scharen de voren
Vult, en om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt
Lieflijk met zoeten zang,
Tio tio tio tio tio tio tio tio.
Wie er van ú in de tuinen en klimop-
twijgen het voedsel u leest,
Wie op de bergen, gij ook wildevijgenvlinders, aardbeziënpikkers,
Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,
Trioto trioto trioto tobrix.
Die, op de lage moerassen, de bijtende
Muggen opsnapt, of de waterstreken
Bewoont en het schoon Marathonische grasland.
Vogel, gij bontgevleugelde,
Hazelhoen, hazelhoen;
Gij ook die over den golfslag der zeeën
Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.
Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!
Al de geslachten verzaamlen wij hier nu
Allen van 't langhals vogelenvolkjen.
Want hier komt een wijze grijsaard,
Vol van nieuwheid,
Nieuwe dingen komt hij stichten.
Komt hier ter vergaadring allen,
Haast u, haast u, haast u, haast u,
Torotorotorotorotorotinx
Kikkabau, kikkabau,
Torotorotorotolililinx!
|
|