Gedichten(1887)–Carel Vosmaer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Elegie. (Uit het Duitsch van Athur Fitger, 1875). D'avondschaduw hangt om de kerk, in het koor met den goudgrond Flikkert het maanlicht, zwart hangt er 't Byzantische spook; Doodstil. - Doch in den stoel van de biechtende murmelt een dikbuik Eeuwge verdoemnis en vloek tegen een zuchtende vrouw: - Voort, ga henen, vervloekte, verdwijn met uw minnaar, den ketter, Vaar in de helle, voor ú bidt de geheiligde niet. - Zie, daar schijnt op de wangen de heldere glans van het maanlicht. Onder de plooien der huif straalt een beminlijk gelaat. Droog, boetvaardige dwaze, o droog uwe vochtige wimpers, Weigre Maria u troost - Rome is welig in goôn; Morgen, dan biechten wij saam in het Capitolijnsche museum, Waar Afrodite gewis 't oor u genadig verleent. Vorige Volgende