| |
| |
| |
Wever: te lui om te springen
Juist voor Sies Wever zijn eerste wedstrijd met de reserves van Ajax zou gaan spelen, werd die avond zijn vrouw ziek. Een beetje vreemde ziekte, die Wever ertoe bracht een arts te waarschuwen. Om vijf uur zou de dokter komen, maar het werd uiteindelijk tegen kwart voor zes. Daarom arriveerde Sies Wever twintig minuten te laat voor het vertrek van het B-elftal. En zijn debuut liet, diezelfde avond, weinig reden tot tevredenheid. Sies Wever, pas getrouwd, pas van het Drentse Beilen naar Amsterdam verhuisd, wist zijn vrouw alleen op een flat, vier hoog in de tweede Oosterparkstraat. Wever kon zich dat beeld maar niet uit de gedachten bannen: het resultaat was dat hij aanzienlijk minder stond te keepen dan van de voormalige doelman van het Nederlands amateurelftal mocht worden verwacht.
Een week later riep Michels Wever bij zich in het kamertje tegenover de kleedkamer, waar de Ajacieden zich voor training en wedstrijden omkleden. Michels deelde Wever kort en krachtig mee dat hij geen deel zou uitmaken van het gezelschap Ajacieden dat de reis naar Tirana ging maken om daar tegen Nendori voor het Europa Guptoernooi te spelen. Het was een duidelijke strafmaatregel, omdat Michels te weten was gekomen dat Wever én te laat verschenen was én bovendien, mogelijk als gevolg daarvan, nog slecht gespeeld had óók. En zelfs Wevers vrij logische uitleg vermocht Michels niet te vermurwen: ‘Als een voetbalprof op het veld staat moet hij alles kunnen vergeten. Zelfs dat zijn vrouw ziek is en alléén thuis ligt.’
Het heeft even geduurd voor Wever de volle omvang van die Micheliaanse stelregel vatte. Maar in die eerste dagen erna trainde hij als een bezetene, om in de thuiswedstrijd tegen Tirana wél
| |
| |
bij de groep te horen. Dat lukte: als beloning voor het bewonderenswaardige herstel van Wever gaf Michels hem een plaats op de reservebank als mogelijke vervanger van Heinz Stuij. Maar pas in de laatste wedstrijd van het seizoen, uit bij Go Ahead, die Michels als een lachertje wenste te kwalificeren kreeg Wever een kans. Niet omdat Stuij geblesseerd was, maar omdat hij door Michels een plaats in de spits kreeg toebedeeld. Wever speelde opvallend goed, maar had een dermate wankel georganiseerde verdediging voor zich dat hij niet minder dan vier doelpunten moest incasseren; een weinig benijdenswaardig debuut derhalve.
Toch is die ingreep van Michels aan het begin van Wevers periode bij Ajax voor hem van groot belang geweest. Behalve de directe stimulans om weer bij de selectie te komen (bij Ajax bestaat de groep uit zestien tot achttien man, die in aanmerking komen voor alle premies - een kostbare maar wel zeer effectieve regeling. Wanneer de reserves veel minder zouden krijgen, zoals lange tijd het geval geweest is, voelen zij zich nóg minder bij het team betrokken dan nu al het geval is; bovendien zal een geblesseerde speler zo lang mogelijk proberen de eventuele blessure te verbergen uit angst voor inkomstenvermindering en zoiets komt de prestatie van het team ook niet ten goede), heeft Wever sindsdien steeds beter begrepen wat het betekent om voetbalprof te zijn: naast de zeer ruime verdiensten wordt er zeer veel opoffering gevraagd.
Dat begon bij Wever eigenlijk al vanaf de eerste dag die hij bij Ajax doorbracht. Wever was enkele maanden daarvóór tot held gekroond van het nationale amateurelftal, waarin hij zo'n drie seizoenen heeft staan keepen. In dat laatste seizoen bereikte het Nederlands elftal de laatste vier van het Europees kampioenschap, waarvan het eindtoernooi in de Italiaanse badplaats Forte dei Marmi werd gehouden. Oranje gaf zich in de finale pas in de tweede wedstrijd tegen de Spanjaarden gewonnen, maar het was vooral het fabelachtige werk geweest van de spectaculaire doelman Wever, die met niet voor mogelijk gehouden reacties een over te spelen finale afdwong. In dat Spaanse elftal wemelde het van ‘verkapte’ profs: vlak nadien bijvoorbeeld doken Benito en Grande op in de topelf van Real Madrid, maakte Quini zijn de- | |
| |
buut in het Spaanse elftal(!) en werd Garzon voor een recordbedrag getransfereerd naar Sevilla. Ik schreef toen over de prestaties van Wever zo enthousiast, dat Michels mij later belde en vroeg: ‘Die Wever, is ie werkelijk zo goed?’ Toen ik bevestigend antwoordde was de komst van Wever binnen een week een feit: ‘Ik kreeg van Ajax de beste aanbieding en ik vond Ajax de beste club om bij te komen. Wat wil je nog meer?’
Maar toen begon het pas voor de Drentse vedette Wever. Terwijl hij bij zijn club, Sportclub Assen, gewend was twee keer per week tijdens de conditietraining maar wat aan te rommelen, werd hij bij Ajax één van de zestien. In tegenstelling tot veel andere trainers lijkt de eerste week van elk seizoen onder Michels een slachting. Wever (‘Ik ben van nature al een beetje lui’) wist werkelijk niet wat hem overkwam. De enorme krachtsinspanningen sloopten hem: zelfs in zijn stoutste dromen vooraf had hij zich niet gerealiseerd hoe groot het verschil tussen Sportclub Assen en Ajax wel was. Vooral omdat collega Heinz Stuij merkwaardigerwijs een fantastische conditie heeft móést Wever wel mee, al kon hij soms letterlijk niet meer. Achteraf bekent hij: ‘Het was een nachtmerrie. Soms kwam ik thuis, dan dronk ik een fles Spa-water uit, en bleef ik twee uur op de bank zitten zonder een woord te kunnen zeggen.’
Maar dat was nog niet het enige. Want als Wever dan eindelijk zijn doel moest opzoeken, voor de specifieke keeperstraining of een wedstrijdje, dan werd hij geconfronteerd met weer een geheel nieuwe ervaring. Bij Ajax hebben met name de aanvallers een fabelachtige traptechniek ontwikkeld. Voor hen heeft de bal geen geheimen meer. Zij draaien, vooral op de trainingen, die bal met beide benen alle kanten op. Die van effect zwangere draaiballen zijn op zich al voor elke keeper zeer verraderlijk. Maar voor de dodelijk vermoeide Wever, wiens reactiesnelheid, normaal gesproken een van zijn sterkste eigenschappen, toch al was afgebot, waren die ballen niet te pakken. De Ajacieden merkten dat. Zij zijn, voor elke nieuweling, nog ‘wreder’ dan oudere studenten voor een nieuwbakken student die in het corps wil en daartoe een ontgroeningsperiode moet ondergaan: Wever werd ‘afgeknepen’.
De Ajacieden deden om het hardst mee met de arme Wever de
| |
| |
verkeerde kant op te sturen. De trucendoos ging wagenwijd open en keer op keer moest Wever zich van de grond af oprichten, zich in al zijn vermoeidheid omdraaien om weer die bal uit het net te halen. Heel wat anderen zouden aan die gewenningskuur kapot gegaan zijn. Maar de zeer nuchtere mentaliteit van Wever, een Noorderling uiteindelijk, hielp hem er over heen: ‘Heel langzaam merkte ik dat ik minder last kreeg van die conditie-oefeningen. Dat stimuleerde. Daardoor was ik ook fitter, als ik in het doel kwam te staan bij de trainingen. En langzaam aan leerde ik de trucs van de jongens kennen. Al moet ik bekennen, dat met name Keizer die bal zó kan draaien dat je er soms gewoon niet aankomt.’
Juist toen Wever een beetje profaan het worden was en hij een stuk of wat wedstrijdjes in het B-elftal had gespeeld (‘Daar is weinig lol aan, maar het móét’) liep hij tijdens een training een ernstige blessure op, toen hij een schot van Barry Hulshoff wilde stoppen. Tijdens een tweede onderzoek op de V.U. bleek een botje gescheurd: tien weken gingen hand en pols in het gips. Terwijl Wever al lopend en, soms, ‘stiekum een balletje pakken’, probeerde de vorm te bewaren ervoer hij Michels voor het eerst in een andere kwaliteit dan die van de altijd opjagende slavendrijver: ‘Hij probeerde me nu en dan op te peppen, dat merkte ik. Als hij mij riep en vroeg hoe het er mee was dan zei ie: “Probeer maar snel weer terug te komen”. Maar het vreemde was, ik had het toen niet meer nodig. Ik wist waar ik aan toe was. Ik moest alleen op mijn kans wachten.’
Die kans kwam niet. Wever maakte, als reserve, wel alle wedstrijden mee, ook die voor de Europa Cup, maar Heinz Stuij had een vaste plaats. Wever léérde wel. Hij werd niet alleen prof, hij leerde ook veel van Stuij: ‘De verhouding is zonder meer goed. We praten veel over het vak. Ik heb van Heinz altijd zijn uitlopen bewonderd. Hij speelt goed mee. Zonder franje. Dat is al bij Bals begonnen. Bij Ajax is de doelman geen opvallende figuur, hij is gewoon een onderdeel van het elftal.’ Dat is ook duidelijk aan Wevers spel te merken. Vóór hij bij Ajax kwam keepte Wever spectaculair. Hij duikelde graag, pakte de ballen ‘moeilijker’ dan noodzakelijk was en maakte er vaak een show van. Wever
| |
| |
stond voor zichzelf te keepen, zoals ik dat altijd ook hét bezwaar van het wereldtalent Jan van Beveren heb gevonden.
Maar Wever heeft zich aangepast, volgens de methode die door de ondergewaardeerde Gert Bals en zijn opvolger Stuij is geadopteerd. Wat hem stéékt is dat hij de kans niet heeft zich méér te bewijzen: ‘Soms, als ik zie wat ik verdiend heb in een maand, denk ik wel 's: wat heb ik er eigenlijk voor gedaan?’ Maar juist die uitstekende verdiensten zijn dé pleisters op de wonde. Het geld vormt de prijs die aanvaardbaar is voor het tekort aan sportieve bevrediging. Want er zijn momenten dat zo'n Sies Wever buiten de ploeg staat, al is hij Ajacied, al hoort hij tot de selectie en al wordt hij net als de anderen gehonoreerd. Dat zijn de momenten dat hij zo graag iets wil doen, dat hij zo graag zijn waarde wil bewijzen, dat hij de jongens zo graag iets terug wil geven. En juist die onmogelijkheid werkt frustratie in de hand. Op momenten dat de vreugde over een bijzondere prestatie alom groot is. ‘Dan heb je wel 's het idee dat je er niet bijhoort, bevoorbeeld als je tegen Celtic gewonnen hebt of zoiets,’ bekent Wever.
Sies Wever werd keeper, zo veronderstelt hij, ‘omdat ik te lui ben om te lopen.’ Juist die veronderstelde luiheid is vreemd, omdat het jonge talent Wever al op zijn zestiende in het eerste van de derde klasser Beilen werd opgesteld. Hij duikelde graag, sprong spectaculair. Wever denkt: ‘Eigenlijk is dat vreemd. Want dat springen en duikelen is vermoeiend. En ik had een hekel aan dat vallen en opstaan, omdat ik er zo moe van werd. Maar het ging vanzelf.’ In de Drentse amateurgelederen zorgde Wever destijds voor een van de meest omstreden ‘transfers’. Wever werkte als gereedschapmaker bij Stork, waar voetbaladept Gerrit Timmer de directie voerde. Timmer had één hobby: het piepkleine clubje Sportclub Assen, uitkomend in de tweede klasse van de onderafdeling. Timmer maakte van Sportclub Assen een noordelijk equivalent van het Amsterdamse De Zwarte Schapen, dat destijds in een sensationeel tempo van promotie naar promotie snelde. In negen jaar tijd klom Sportclub Assen van de tweede klasse van de onderafdeling naar de eerste klasse van de KNVB.
| |
| |
Toen Sportclub Assen nog in de derde klasse speelde, op weg naar nóg meer roem, trof het in de lokale concurrent Beilen een zware tegenstander. Temeer omdat het doel van Beilen werd verdedigd door de junior Wever, die al was doorgedrongen tot het Drents amateur-elftal en voor wie profclubs als Drente en Veendam belangstelling hadden getoond. In die derde klasse ging het dat seizoen tussen Sportclub Assen en Beilen. In de beslissende wedstrijd viel Sies Wever een half uur voor tijd uit, toen de stand nog 1-1 was. In de laatste minuut maakte Sportclub Assen het winnende doelpunt, wat later promotie naar de tweede klasse betekende. Toen bekend werd dat Sies Wever het voorbeeld van vele andere prominente voetballers volgde en prompt overschrijving aanvroeg naar Sportclub Assen, werd dat aanleiding tot een regionaal schandaal, waarbij het woord ‘omkoping’ zelfs werd gebezigd.
Hoewel ook Sies Wever nooit zal toegeven dat hij een financiële tegemoetkoming kreeg voor die overschrijving, geeft hij toe er als werknemer van Timmer ‘niet minder op te worden.’ Over zeer veel amateurclubs wordt gezegd dat er ‘onder de tafel’ betaald wordt, maar dat is een moeilijk te bewijzen zaak. Meestal zijn het rijke supporters, buitenstaanders eigenlijk, die de betere spelers douceurtjes in de hand stoppen. In de boeken van de vereniging komen dergelijke bedragen uiteraard dan ook niet voor, zodat de leiders van de ‘verdachte’ clubs meestal vrolijk uitroepen: ‘Iedereen kan onze boeken komen controleren.’
Bij Sportclub Assen ontwikkelde Wever zich verder. Hij bereikte het noordelijk amateur-elftal en ten slotte het nationale amateur-elftal, hoewel hij in militaire dienst weinig kansen kreeg, omdat hij ene Van Beveren als concurrent had.
In het Nederlands amateurelftal spelend ontstond bij Wever stilaan de idee dat hij wellicht met voetballen een bestaan kon opbouwen. Vooral in het laatste seizoen als amateur, toen de belangstelling voor het amateurteam plotseling steeg - óók van de kant van de sportpers. In die periode deed zich de spectaculaire mogelijkheid voor dat Wever bij Anderlecht kon komen: ‘Ik werd eerst opgebeld vanuit Brussel. Drie dagen later stonden een paar bestuursleden voor de deur. Of ik een proeftraining wilde
| |
| |
maken. Dat wilde ik wel. Drie dagen ben ik onder Sinibaldi wezen trainen. Het ging goed en later werd me gevraagd een wedstrijd te spelen met Anderlecht, óók op proef. Daar kwam iets tussen. Wéér later boden ze me een contract aan dat nergens op leek. Ik heb de zaak toen meteen afgekapt.’
Dat nu is typisch Wever. Hij maakt vrijwel nergens een punt van, al zegt hij: ‘Ik ben, dat geef ik toe, lakoniek, maar niet ongevoelig.’ Wever wachtte in de periode dat talloze profclubs hem aanbiedingen deden heel rustig af, zonder zich ooit op te winden. In samenwerking met zijn financieel adviseur, Sportclub Assenbestuurder Rousseau, werkte hij de diverse onderhandelingen af, onder zijn motto: ‘Ik wacht wel af wat er gebeurt.’ Dat deed hij óók toen hij eenmaal bij Ajax was. Geen moment raakte Wever in paniek: ‘Ik heb altijd gedacht: ik doe m'n best en als dat niet genoeg is dan is dat jammer. Dat heb ik met wedstrijden ook. Als ik me goed heb voorbereid en ik speel toch een mindere wedstrijd, dan vind ik dat niet leuk, maar ik lig er toch niet wakker van. Zo is het ook bij Ajax. Als ik ooit de kans krijg, dan probeer ik er het beste van te maken. Bang ben ik niet. En als het niet gaat, nou, dan zien we wel wéér.’
Met die spreekwoordelijk noordelijke rust hoopt Wever ook zijn tweede en contractueel laatste seizoen bij Ajax vol te maken. En dan? Wanneer hij nóg niet de kans gehad heeft iets te bewijzen en hij wellicht qua contract of positie terrein moet prijs geven? Wever: ‘Ik heb een vak. Als het zover is, dan begin ik daar weer in. Moet ik me daar voortdurend druk over maken? Dat doe je toch ook niet als je aan ongelukken gaat denken? Je denkt toch niet steeds: misschien krijg ik wel een ongeluk? Als je zó denkt, kun je beter de hele dag in je bed blijven liggen.’
|
|