| |
| |
| |
Volendammers in Mokum
Jacky Mühren is tien jaar en de jongste uit een Volendammer gezin van negen. Hij heeft twee oudere broers, die het intussen tot de Europese topclub Ajax gebracht hebben: Gerrie (25) en Arnold (20), en twee anderen, die net als hij in de jeugd van Volendam voetballen: Peter (13) en Jan (16). Maar Jacky steelt in huize Mühren de show, geobsedeerd als hij is door de duizelingwekkende successen, die idool Gerrie in al die vreemde landen aan de lopende band behaalt. Jacky dróómt van óók zo'n loopbaan. Niet zelden noemt hij zichzelf in één adem met zijn beroemde broer: ‘Ik en Gerrie’ heet dat dan.
Over Jac kunnen de Mührens (er zijn nog vier meisjes, van wie drie getrouwd) vertederd vertellen. Een greep uit die anekdotes:
Op een zaterdag wandelt hij zonder wat te zeggen de Dirkslandstraat uit, de voetbaltas stevig in de hand. Moeder erachter aan. ‘Wat ga je doen, Jac?’, vraagt ze bezorgd. ‘Ik ga voetballen in Marken, mam,’ zegt Jac parmantig. Moeder: ‘Ja, maar Jac, Marken is toch niet naast de deur, dat had je je moeder toch wel even kunnen vertellen?’ Jac, licht verontwaardigd: ‘Ach mam, als Gerrie naar het voetballen gaat, zegt ie toch niet van tevoren waar of ie heen gaat?’
Jac mag soms met Gerrie mee naar de training van Ajax. De meeste Ajacieden kennen hem natuurlijk. Dan staat ie achter het doel om eventueel de ballen terug in het veld te brengen. Op een zo'n training roept Piet Keizer hem toe: ‘Schop die bal 's terug, Jacky.’ 's Avonds, als vader Jan Mühren thuiskomt, zegt Jac losjesweg: ‘Ben vandaag bij Ajax geweest. Pietje Keizer kent me ook al.’
| |
| |
Na een van die trainingen waren er, zoals gewoonlijk, een heleboel handtekeningenjagertjes. Toen Gerrie van de kleedkamer terugkwam constateerde hij, dat een groot gedeelte van die jonge fans zich rond zijn eigen auto had verzameld. In het midden zat Jac, kwistig ‘handtekeningen’ uitdelend. Toen Gerrie aankwam zei ie verontschuldigend: ‘Ze wilden weten wie ik was. Toen heb ik ze maar verteld, dat ik jouw broer was.’
Zó gaat dat, bij de Mührens, waar letterlijk alles in het teken van de voetballerij staat. Achter het kleine huisje is een stenen plaatsje, dat vrijgemaakt is om te voetballen. Het is misschien hooguit zeven meter lang en drie meter breed en het wordt afgesloten door een vrij hoge groene schutting. Méér hebben zij niet nodig, die Mührens. Daar geeft Gerrie les aan de jeugd, iedere dag, dat hij zich even vrij kan maken. Daar wordt het balletje onder de voet gehouden (een Volendammer specialiteit), daar wordt het balletje hoog gehouden met de kop, daar wordt het balletje gestopt en daar wordt tussen de benen gespeeld, wat in huize Mühren iets plastischer ‘tussen 't kruis’ spelen heet. Het is aan die dagelijkse oefeningen, dat de Mührens hun werkelijk fabelachtige techniek te danken hebben. In het veld vindt men dat ‘plaatsje’ terug. Geen bal kan er hard genoeg op Gerrie Mühren worden gespeeld of hij heeft die bal aan de voet - of hij nou effectvol en over de grond of dat ie hard en door de lucht is. En elke tegenstander van Arnold Mühren moet uitkijken, dat hij de benen sluit als hij hem aanvalt: Arnold is een meester in het tussen de benen spelen (wat voor sommige fijnproevers nog altijd een van de schitterendste manieren van passeren is. Bij Ajax kan Keizer dat bijvoorbeeld goed, Feijenoords Wim van Hanegem is er een meester in - vaak worden spelers, die het slachtoffer van zo'n manoeuvre geworden zijn, geprikkeld of geïntimideerd).
De Mührens zijn de meest sprekende exponenten van het stilaan uitgestorven type ‘straatvoetballers’. Bekend is bijvoorbeeld, dat Abe Lenstra een groot meesterschap over de bal had. Die kon urenlang een tennisballetje tegen een blinde muur tikken, links en rechts. Als die naar school ging of van school terugkwam, dan legde hij die afstand ‘per bal’ af. Alleen al in dat
| |
| |
opzicht is Abe een legendarische figuur. Straatvoetbal is zowat verleden tijd. Er zijn nu vaak de ‘trapveldjes’, soms met heuse doelen, waar de jeugd zich bezig kan houden met voetbal. Maar het op straat voetballen, met de ruimte tussen de twee putten (of de ruimte tussen de muur en de lantaarnpaal) als doel, dat zie je haast nergens meer. Het afschuwelijke leger automobielen heeft de straatvoetballertjes hun domein afgepikt. Maar bij Jan Mühren achter hebben ze er wat op gevonden. En Gerrie is de superieure leermeester, wiens hartelijkheid en liefde voor het voetbal de pijlers zijn, waarop die dynastie van de voetbalfamilie Mühren rust. Herinnert zich Arnold: ‘We namen de bal mee naar onze kamer als we gingen slapen. We stopten 'm onder 't kussen.’
Gerrie heeft voor hem en zijn vrouw Grietje een huis in Volendam laten bouwen, Arnold woont nog altijd bij zijn ouders. En niets wijst erop, dat ze iets anders in hun hoofd krijgen. Zij zijn Volendammers en dat zullen zij altijd blijven. Vader Jan Mühren, een van de leidinggevende figuren in het dorp, ziet dat wel graag. ‘Want,’ zegt hij, ‘dan krijgen ze ook niet de kans kapsones te krijgen. Hier op het dorp lopen ze die jongens niet achterna om handtekeningen. Daar zijn Volendammers te nuchter voor. Al zijn ze in hun hart trots op hun uitblinkers.’
Sociologisch gezien zijn Gerrie en Arnold Mühren de symbolen van nieuw-Volendam. Nieuw-Volendam, dat wil zeggen: het Volendam dat zich uit het isolement heeft bevrijd, dat in een verbijsterend tempo moderniseert, terwijl het oudere deel nog in de vorige eeuw leeft. Nog maar vrij kort geleden voelde een Volendammer zich onbehaaglijk, als hij zich buiten de veilige beschutting van de dijk dorst te wagen. Maar nu met dat spookbeeld afgerekend is, laat Volendam zich gelden. Niet voor niets heeft Volendam de faam ‘Het Amerika van Europa’ te zijn. In Volendam kan alles, in het goede en in het kwade; in Volendam heeft iedereen geld, omdat zij kwaliteiten hebben en omdat zij bereid zijn verschrikkelijk hard te werken. En in Volendam is de eerzucht onvoorstelbaar groot. De Volendammer wil de top bereiken - merkt hij dat het niet lukt, dan haakt hij af. Een bewijs daarvan: de voetbalvereniging Volendam heeft wellicht de grootste jeugdafdeling van Nederland, maar bij de senioren zijn
| |
| |
er maar zes elftallen. Als de junior merkt, dat er bij de senioren geen top te bereiken is, dan zoekt hij wat anders.
Die nieuwe lichting Volendammers is uitermate talentvol. Nergens in Nederland wordt met zoveel kennis van zaken over popmuziek gesproken als in de cafeetjes op de dijk; popgroepen als The Cats, Left Side en BZN hebben internationale bekendheid gekregen; toen de Volendammers gingen turnen reikte Mauritius in recordtijd naar de nationale top; toen de Volendammers gingen tafeltennissen promoveerde The Victory jaren achtereen. In Volendam zijn er kunstschilders, die oorspronkelijke doeken over voetbal en schaatsen maken. Nergens zijn de hotpants strakker, de mini's korter en het haar van de jongens langer. Wie zaterdags de jeugd van Volendam ziet voetballen wrijft zich de ogen uit: niet langer aanschouwt hij meer de boeren- of visserszonen, hij ontwaart voetballers, die bandjes in hun haar hebben, volgens de laatste mode, om er in de wedstrijd geen last van te hebben.
En in dat licht moeten Gerrie en Arnold Mühren gezien worden. Tussen hen is er vijf jaar verschil, die vader Mühren als volgt uitdrukt: ‘Toen Gerrie 20 was, had ie minder lef dan Arnold.’ Terwijl Gerrie nog gedeeltelijk de sporen draagt van de ‘ouderwetse’ Volendammer is Arnold zeer duidelijk een produkt van de jonge generatie, die qua mentaliteit steeds meer op de Amsterdammer gaat lijken: een tikje arrogant ten opzichte van de buitenwereld, maar een arrogantie, die niet storend werkt. Vóór Arnold bijvoorbeeld de eerste trainingen bij Ajax meemaakte kon hij thuis losjesweg wat spottend zeggen: ‘Ik zal ze wel 's leren wat voetballen is, die lui daar in Amsterdam.’ Toen Gerrie voor het eerst bij Ajax kwam trainen (hij was toen 22 jaar) bekende hij: ‘Ik was erg onzeker. Ik dacht, hoe zullen die sterren me nu gaan opvangen?’
Men moet de humor en de mentaliteit van dat wonderlijke Volendam eigenlijk kennen, wil men een indruk van de Mührens krijgen. Ik kom op geregelde tijden wel 'ns een glaasje drinken in mijn favoriete café De Molen en zelden heb ik meer plezier wanneer dáár de anekdotes worden verteld. Dat verhaal bijvoorbeeld van Dick Tol, alias De Knoest, van wie er alleen al tiental- | |
| |
len verhalen de ronde doen. De story wilde dat De Knoest voor een wedstrijd tegen Hollandia in Hoorn wat te laat in zijn bed beland was en daardoor bij de aftrap nog niet helemaal fris was. Volendam was kansloos en nog voor rust stond Hollandia met 3-0 voor, wat een van de supporters zo verdroot, dat hij naar Volendam terugreed en met zijn fiets iedereen alarmeerde: ‘Volendam staat met 3-0 achter, Volendam staat met 3-0 achter.’ Toen enkele nieuwsgierigen het opgebracht hadden naar Hoorn te gaan wachtte hen een verrassing. Dick Tol was, wellicht door de thee, wat ‘bijgekomen’ en had er in die tweede helft in zijn eentje 25 ingeschopt. Volendam won die wedstrijd met 33-3, de scheidsrechter liet op het laatst Volendam bij de aftrap niet eens meer naar de eigen helft teruglopen.
Of het flegma van Volendams jongste ontdekking, Dick de Boer, die zo van het derde elftal naar de Eredivisie stapte, in een van die eerste wedstrijden de in die dagen ongrijpbare Kristensen tegenover zich zou krijgen en langs zijn neus weg voorspelde: ‘Morgen kan ik aanvallend spelen. Ik krijg Kristensen tegen...’
Met dit soort verhalen zou op zich al een boek te schrijven zijn. Maar laat ik mij beperken tot de Mührens. Of liever eerst tot vader Jan Mühren, die zich de vroegere Volendammers nog herinnert: ‘Een voetballer, die werkelijk alles kon was bij ons Not Koning. Die passeerde 25 tegenstanders op één vierkante meter. Maar in die tijd geloofden de Volendammers niet zo in zichzelf. Dat was nog in de tijd van het derde schut. Tussen Volendam en Edam had je toen drie hekken, zodat de koeien niet konden overlopen. Alles wat achter dat derde schut vandaan kwam was vreemd. Mijn vader, die onderwijzer was, hield de jongens altijd voor: jullie zijn helegaar niet minder dan die lui van achter het derde schut. Jullie zijn beter. In een van die wedstrijden was Not Koning zo geïmponeerd, dat hij geen bal goed raakte. In de rust is de meester toen naar Not toegegaan en heeft tegen 'm gezegd: “Not, ik wil dat je er vijf inschopt” en toen was Not er meteen over heen. Volendam won met 9-2, Not Koning maakte er zeven.’
Die tijd is voorgoed voorbij. En Ger Mühren, die op Wembley een van de uitblinkers in de Europese bekerfinale was, is daar om
| |
| |
dat heel duidelijk aan te tonen. Mühren is tussen de Amsterdamse profs van Ajax een gewaardeerde schakel. Zijn techniek, inzicht, ijver en uithoudingsvermogen hebben hem een vaste plaats, links op het middenveld, bezorgd. Zelden vertrekt een onzuivere pass van de voeten van Mühren, zijn meesterschap over de bal is in Nederland volkomen erkend. Na ruim drie seizoenen bij Ajax heeft Mühren ook alle schroom van zich afgezet, die zijn spel voordien ontsierde. Mühren is goed in de lucht, schuwt het duel niet langer en kent zowat alle gangbare proftrucs op zijn duimpje.
Voor de buitenstaander is Mühren een niet zo spectaculaire speler. Hij heeft niet de allure van Keizer, het spectaculaire van Cruijff of de verrassing van Swart. Mühren is een voetballer, die onopgemerkt coördineert. Gerrie Mühren past in alle combinaties, zonder dat hij werkelijk opvalt. Misschien heeft dat te maken met zijn karakter (‘Gerrie is te nederig,’ zegt zijn moeder), dat weer verband houdt met zijn afkomst uit het grote gezin, waarin ieder rekening met de ander heeft te houden en waarin voor pure individualisten nauwelijks plaats is. Gerrie zelf zegt: ‘Ik vind het niet erg om te sprinten, zonder dat ik de bal krijg. Ik heb dan de aandacht van verdedigers getrokken, waardoor andere spelers uit mijn elftal zich kunnen vrijspelen. En vroeger al vond ik het leuker iemand een doelpunt te láten maken, dan die bal er zelf in te schieten.’ Juist daarin is Arnold anders, eerzuchtiger.
Als iémand, dan stelt de bescheiden Gerrie Mühren zich in dienst van het Ajax-elftal. Dat deed hij ook al in Volendam, waar hij Dick Tol in de spits vóór zich wist. Tol was een unieke voetballer: hij was sterk, kon vreselijk snel sprinten en schoot, zeggen ze in Volendam, ‘michelhard’. De jonge schakelspeler Mühren had weinig anders te doen dan de bal op gezette tijden de diepte in te sturen, dan schoot de legendarische Knoest negen van de tien keer in. En omdat die beresterke Knoest ook nog wel een beetje koppen kon zette Mühren vanaf de zijlijn voor, telkens als de blonde kop van Tol voor het ‘hok’ opdook. Vader Mühren herinnert zich: ‘Die Knoest zei altijd tegen me, Jan zei-d-ie, als ik aan jouw Gerrit vraag of ie de bal op mijn derde wenkbrauw- | |
| |
haar aan de linkerkant legt, dan dóét ie dat.’
Ook daarom miste Mühren, toen hij bij Ajax kwam, de durf zich door te zetten. Bovendien werd hij dat seizoen als enige nieuwe aankoop aan de selectie toegevoegd, wat het acclimatiseren ook al niet bevorderde. Dat seizoen (68-69) bereikte Ajax in het Europees bekertoernooi de finale tegen AC Milan. Michels hield, dat is begrijpelijk, aan zijn basiselftal vast en voor Mühren waren er niet meer dan de kruimeltjes van wedstrijden, meestal vlak voor of na een Europa Cupwedstrijd. Mühren treurde niet lang en schaafde dat eerste seizoen vooral aan ‘wat Michels de zwakke punten noemde’. Op de training had Michels alle aandacht voor het gewillige klasse-ventje Mühren. Hij liet hem sprinten tot ie er bij neerviel om de snelheid op te voeren. Michels gebood Mühren de bal sneller te spelen. Mühren had wat dat betreft een van de Volendammer ziektes, hij wilde graag de bal nog eens aaien of een mannetje pakken. Michels leerde hem, dat zoiets in profvoetbal niet past. En Michels leerde Mühren vooral ook koppen. Mühren herinnert zich: ‘Soms als ik de lucht inging, dan riep Michels: “Gerrit, je lijkt wel een schroevedraaier...” Wanneer Mühren tijdens een trainingspartijtje meer dan wie dan ook liep te rennen, dan zei Michels niets: hij wist, dat Mühren over een ongelooflijk uithoudingsvermogen beschikt; wanneer Mühren een moeilijke bal moeiteloos doodmaakte, zei Michels niets: hij kende de technische kwaliteiten van Mühren voldoende. Pas als Mühren goed de lucht inging of zich pittig teweerstelde in een persoonlijk duel, pas dan kon Michels stentoren: Zo ís 't, Gerrit’.
Dat seizoen erop, toen de selectie bij Ajax door de aankopen van Soendergaard, Van Dijk en Rijnders en het inbrengen van Krol een aanzienlijke facelift onderging, voelde Gerrit Mühren zich niet langer meer de mindere van wie dan ook. Al eerder trouwens hadden spelers als Cruijff en Keizer mij attent gemaakt op Mührens kwaliteiten. Met name de manier, waarop hij strafschoppen kan inschieten, heeft alom verbazing gewekt. Op die trainingen gaat Mühren bij een strafschop gewoon naast de bal staan, zet zijn rechterbeen links van de bal en zwaait dan bliksemsnel zijn linkerbeen achter dat rechterbeen om. Zó snel gaat
| |
| |
dat, zo onverwacht en toch zo krachtig zijn die schoten, dat vrijwel elke strafschop raak is. De prof Mühren neemt in wedstrijden de strafschoppen soberder, omdat dan de risico-factor moet worden verkleind.
Tussen de Mühren zoals die op de dagelijkse trainingen (behalve maandag, wanneer er verzorging is en soms woensdag, als er een vrije dag wordt uitgeschreven, traint de selectie van Ajax elke dag) schitterde en de Mühren, zoals die voetbalde, lag aanvankelijk een aanmerkelijk verschil. Juist, omdat Michels na Madrid het risico wilde vermijden ging Mühren steeds meer als een robot spelen. De technische foefjes, waarmee hij zich bij Volendam en later op de trainingen bij Ajax faam verwierf, bleven achterwege. De scherpe, maar avontuurlijke dieptepass (zoals vroeger op Tol, later werd dat moeilijk, omdat er een extraverdediger achter de stopper geposteerd is, die libero (Italiaans), ausputzer (Duits) of gewoon vrije verdediger wordt genoemd) bleef uit. Mühren speelde veel op zeker, durfde het risico niet aan, durfde niet te passeren en nog altijd had hij niet de vereiste hardheid in de directe duels.
Niettemin, de keiharde training op Volendam, die hij samen met boezemvriend Barry Hulshoff al voor het seizoen afwerkte, had succes, want Gerrie Mühren speelde dat hele seizoen. Tot aan de kampioenswedstrijd, tegen SVV. De week ervoor had Ajax bij Telstar verzuimd kampioen te worden en als straf dacht Michels uit, dat Gert Bals, Hulshoff en Mühren naast het elftal stonden. Die maatregel, genomen in een periode vol spanningen tussen Michels en de spelers, veroorzaakte zeer grote consternatie bij de spelers. Na de wedstrijd (Ajax won met 8-0 en was daarmee kampioen) was er van feestvreugde überhaupt geen sprake. De spelers trokken zich ter discussie terug; Michels werd daarbij niet toegelaten. Als blijk van afkeuring werd overwogen de receptie die avond te boycotten. Bij de stemming bleek de meerderheid wel voor, maar omdat niet alle spelers vóórstemden werd het plan uiteindelijk verworpen.
Wat wel gebeurde: Hulshoff en Mühren waren die avond in Kras afwezig, een omstandigheid, waarover Michels in het openbaar zei dat te betreuren (algemeen bekend is, dat zowel Huls- | |
| |
hoff als Mühren tot Michels' favorieten behoorden. Hij had met het bescheiden tweetal nooit enige last, bovendien waren zij beiden vrij constant in hun prestaties, een feit, dat bij rekenmeester Michels zwaar woog). Voor Hulshoff was het de tweede maal, dat hem zoiets was overkomen, Mühren besloot uit solidariteit tegenover zijn vriend het voorbeeld te volgen. Pas aan het begin van het seizoen is er tussen Michels en zijn spelers over het incident gesproken. Michels bracht begrip op voor de provocerende uiting van teleurstelling en zei tegen Mühren: ‘Gerrit, je bent een volwaardige kracht.’
De werkelijkheid gebiedt te zeggen, dat Michels Mühren ook wilde prikkelen. Het ligt niet in de karakterstructuur van Mühren opgesloten, dat hij er bij duels inklatst als bijvoorbeeld Neeskens en Rijnders dat kunnen. Niettemin had Michels zich als ideaalbeeld gevormd, dat zijn elftal moest bestaan uit elf schakeltjes, die geen van elf ooit mochten breken, omdat anders de ketting van het elftal niet meer zou functioneren. Michels wist, dat er in een elftal niemand, op wat voor manier dan ook, uit de boot mocht vallen, omdat dan aan zijn gevechtseenheid onherstelbare schade was toegebracht. Dus was hij erop gebrand ‘lieve’ spelers als Mühren (maar ook Hulshoff) om te turnen. Niet, zoals zo vaak gesteld is, door hen te vertellen dat ze de tegenstander invalide moesten schoppen. Maar wel op zó'n manier, dat de directe tegenstander van Mühren op geen enkele wijze de overmacht kreeg. Want dat betekende een overbezetting voor de achter Mühren spelende collega's als bijvoorbeeld Krol en Rijnders, wat weer méér werk voor Vasovic met zich meebracht en ga zo maar door. En omdat Michels had gemerkt, dat de vriendelijke Mühren wel degelijk was te prikkelen (bijvoorbeeld als hij Mühren een weekje rust gaf in de wedstrijd erna) had hij besloten juist Hulshoff en Mühren te passeren. Het ligt voor de hand, dat Michels een slecht psycholoog geweest zou zijn, als hij Mühren de werkelijke reden had vermeld.
In ieder geval had Michels ook dit keer succes. De Mühren die na een aarzelend begin vorig seizoen een vaste plaats kreeg (toen Mühren op de reservebank zat werd er enkele malen vanaf de tribune om hem geroepen) was een volwassen voetbalkrijger,
| |
| |
die zich zelfs door de potigste tegenstander niet meer opzij liet zetten. Mühren gelooft zelf ook wel, dat Michels een goede greep op hem had: ‘Behalve dan het feit, dat ik goed met hem kon opschieten en een prettig contact met hem had, wist hij precies hoe hij me aan moest pakken. Voor een wedstrijd, in de kleedkamer, als wij ons gingen aankleden, dan stond ie maar te kijken. Michels nam iedereen op. Dan zag hij al of er iets niet goed was. Volgens mij kon hij dán al zien of iemand goed of slecht zou gaan spelen.’
Michels heeft op Mühren dus bijzonder veel invloed gehad. Toen Mühren nog bij Volendam speelde droeg hij alle kenmerken van een toekomstige international, maar toen ontbraken hem toch die hardheid, die persoonlijkheid, die hem gemaakt hebben tot een van Nederlands meest constante voetballers. Toen hij bijvoorbeeld in militaire dienst zat heeft hij nooit een officiële interland met dat militaire elftal gespeeld! In die periode beschikte trainer Jan Zwartkruis over een zeer gerenommeerd elftal met bijvoorbeeld Wim Jansen, Henk Houwaart, Jan Mulder en Willy van der Kuylen. Dat was een redelijk ingespeelde ploeg, die Zwartkruis begrijpelijkerwijs niet uit elkaar wilde halen. Zo speelde Mühren (bijvoorbeeld als linksback) wel mee in een aantal vriendschappelijke partijtjes, maar Zwartkruis had toch niet zoveel vertrouwen in de Volendammer (en toen nog geen Ajacied) dat hij hem het Oranje-shirt gunde.
In militaire dienst bleek overigens bij diverse keuringen al zonneklaar, hoe kerngezond Mühren is. Het gevolg daarvan was bijvoorbeeld het winnen van de landmachtcross, een in militaire kringen befaamd jaarlijks evenement. Mühren herinnert zich: ‘Ik geloof, dat iedereen zich er verschrikkelijk goed op had voorbereid. Ze hadden zelfs kanshebbers uit Duitse legerplaatsen laten overkomen. Bij de start kwam ik met gewone voetbalschoenen, dus met noppen, opdraven. Die “echte” atleten keken me een beetje meewarig aan. Ze hadden van die mooie spikes aan, lieten zich uitgebreid masseren, liepen zich uitgebreid warm. Om kort te gaan: ik won. Met 28 seconden voorsprong op nummer twee. De prijs was een paar dure spikes. Ik heb toen gevraagd of ik die in mocht ruilen voor voetbalschoenen.’ | |
| |
De transfer van Gerrie Mühren leverde Volendam destijds wel 225.000 aan transfersom op, maar het verlies van de in het dorp zeer sympathieke Mühren woog zwaar. Na Dick Bond (Telstar) en daarvoor Janny Schilder (Sparta) was hij eigenlijk de derde bekende Volendammer, die voor een sensationele transfer zorgde. Een verrassing was dat niet, want toen Gerrie als junior bijvoorbeeld tot de beste aanvaller op PSV's Frans Otten-toernooi werd uitgeroepen, kon hij al naar andere clubs. Maar vader Mühren hield zijn oudste zoon koest, liet hem ervaring opdoen en wachtte hét bod af. Dat bod deed Ajax (dat hemzelf drie jaar later opnieuw een contract voor drie jaar aanbood en bovendien bijna een half miljoen betaalde voor Arnold).
Twee Volendammers dus in Mokum, wat in het dorp zeer wel te merken is. Ajax is in Volendam favoriet. Veel Volendammers komen naar de thuiswedstrijden van Ajax kijken, bovendien volgden zij Ajax tot in Glasgow, Madrid en vooral Londen toe. Gerrie zelf veronderstelt: ‘Ajax was altijd al zo'n beetje de favoriete ploeg, omdat een Volendammer houdt van op techniek geschoold voetbal. Ik wil niet zeggen, dat er bij Feijenoord geen techniek in het elftal zit, maar over het algemeen doet het voetbal van Feijenoord meer aan kracht dan aan techniek denken.’ Het snel groeiend legertje Ajax-fans in Volendam is het bewijs van die aanhankelijkheid. Als er twee dameselftallen tegen elkaar voetballen (en dat gebeurt daar nogal eens) en er komt een of andere verzorger het veld op, dan heet zo'n man prompt ‘Salo Muller’ en geen ‘Gerard Meijer’. En Arnold zegt: ‘Als wij op de trainingen iets uitprobeerden dan was Ajax altijd ons voorbeeld. Of we nou de corner bij de eerste paal bedoelden of een bepaalde schijnbeweging. Bij Volendam werd altijd Ajax of een van de Ajacieden genoemd.’
Voor wie het nog niet duidelijk mag zijn: Gerrie Mühren kan zich niet herinneren ooit met iemand echte ruzie te hebben gehad (net zo min als ík me kan voorstellen, wie ooit ruzie met hem zou kunnen krijgen). Puck, de barkeeper van De Molen, weet bijvoorbeeld te melden: ‘Na Wembley werd Ajax in Amsterdam gehuldigd, wat voor de spelers een vreselijk vermoeiende bezigheid moet zijn geweest. Diezelfde avond reed Gerrie bij zijn
| |
| |
schoonouders langs, het zal een uur of elf geweest zijn. Er zaten daar wat jongere jongens bij elkaar te praten, onder wie mijn broer. Die jongens wilden nog wel 't een en ander weten. Ik kan me niet goed voorstellen dat veel ánderen het na al die spanningen van de wedstrijd en al die huldigingstoestanden daarna, nog zouden hebben opgebracht om die jongens uitgebreid te woord te staan. Gerrie Mühren deed het. Hij zette zijn voetbaltas neer, ging op zijn gemak zitten en heeft heel vriendschappelijk een dik half uur zitten praten.’
Zo is Gerrie ook thuis tegenover zijn jongere broers: tactvol, behulpzaam en geduldig. Hij heeft Arnold zowat alle details van het wel en wee bij Ajax uitgelegd, hij heeft aandacht voor Peter (‘Die heb ik in Purmerend, op een hard veld, in volle ren een bal over een keeper heen zien tikken, dat is ongelooflijk, die techniek’), voor Jan (‘Dat is een ander type voetballer. Maakt veel doelpunten, maar praat er nooit zo veel over. Is gek van muziek en speelt zelf in een bandje’) en, vooral, voor Jacky, het favorietje, die net als Gerrie ook in het Nederlands elftal wil spelen. En bij Ajax. ‘Hoewel,’ stelt hij bloedserieus, ‘dat wel veel geld moet opleveren.’ Heerlijke mensen, die Mührens.
|
|