| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Donderdag, 16 augustus 1984. 7.00 uur. Junbesi
Anu, de Nepalese jongen die de ton met een gedeelte van mijn persoonlijke uitrusting draagt, heeft op zijn linker scheenbeen een grote etterende wond. Hij loopt langzaam en draait bij iedere stap het zere been naar binnen. De afgelopen dagen kwam hij steeds als een van de laatsten aan.
Peter Teeuwissen, onze expeditiearts, onderzoekt hem. Hij peutert met een lancet in de wond en zegt dat de jongen beenmergontsteking heeft en in een ziekenhuis opgenomen moet worden. We overleggen wat we zullen doen. Als wij Anu ontslaan ontnemen wij hem zijn broodwinning en zal hij voor anderen een last gaan dragen. Hem geld geven en terugsturen naar het ziekenhuis in Jiri, vier dagen lopen, heeft ook niet veel zin. Anu zou er nooit naartoe gaan. Wij besluiten hem in dienst te houden; mijn ton komt verder, Anu krijgt zijn loon en met het voornemen dat we hem over een week naar de ‘medical post’ brengen, ontlasten we ons geweten.
We hebben 7500 kilo bagage. Tonnen, waterdichte dozen, ladders, manden met voedsel en een vier meter lange regenpijp met antennes. Anu is een van de 260 dragers. Alle lasten zijn beplakt met stickers ‘Dutch Mount Everest Expedition 1984’.
11.00 uur. Met Joost Ubbink vertrok ik vanmorgen als een van de eersten. We zitten met Mingma langs het pad. Mingma is de leider van de Sherpa's die ons bij het klimmen zullen ondersteunen. Zeven jaar geleden leidde hij bij de expeditie naar de Annapurna voor het eerst een groep Sherpa-klimmers.
| |
| |
‘Gerard Jansen very strong. Bad food.’ Van het geld dat hij in drie maanden verdiende kocht hij een kudde yaks in zijn geboortedorp Thame en bouwde hij twee verdiepingen van zijn huis in Kathmandu. Aan onze expeditie hoopt hij de derde etage en het dak over te houden.
Volgens Mingma moet je vanaf deze plek de top van de Everest kunnen zien, maar in de verte zien we boven de Himalaya alleen maar wolken hangen. ‘Just wait, it will clear,’ zegt Mingma.
Joost liep hier eerder: anderhalf jaar geleden was hij de leider van een kleine expeditie naar de Baruntse, een berg in de buurt van de Mount Everest. Samen met een vriend bereikte hij na vijf weken klimmen de top. Joost wijst me waar ik de Everest kan verwachten.
Aan iedere drager die langskomt geeft Mingma twee sigaretten. Het is met de veertig roepies - acht gulden - het loon voor een dag sjouwen, 's Morgens in de brandende zon, 's middags in de moessonregen. Voor eten en een slaapplaats moeten de dragers zelf zorgen.
Het is ongelooflijk hoe sterk sommige dragers zijn. Ik denk dat ik goed getraind ben en draag in mijn comfortabele rugzak met moeite een kilo of vijftien kleding en vijf kilo Nepalese bankbiljetten. Ik schaam me als ik het vergelijk met de man die een van de ladderpakketten draagt. Wij zullen met de ladders tussen het basiskamp en kamp 1 grote spleten in de gletsjer overbruggen. Iedere ladder is tweeënhalve meter lang. Een pakket van vijf weegt ruim vierendertig kilo. De drager neemt het op zijn rug, loopt er snel een minuut of tien mee en zet het weer neer, rust vijf minuten en holt daarna verder; acht uur lang, voortdurend stijgend of dalend. Over paadjes die door de zware regenval glibberig zijn en waar ik al de grootste moeite heb om niet onderuit te gaan, loopt hij op blote voeten en weet het hele pakket in balans te houden. Hij glijdt niet uit, weet de natte struiken met bloedzuigers nauwkeurig te ontwijken en lijkt sierlijk over het pad te zweven.
Ondanks mijn klimervaring en training zijn de dra- | |
| |
gers mij in dit heuvelachtige tropische terrein de baas. Als ik wegglijd wordt er, hoe pijnlijk mijn val ook is, hard gelachen. Ik ben al door een tiental bloedzuigers leeggezogen en als de dragers de langdurig bloedende wondjes op mijn benen zien, kijken ze er meewarig naar. Ik hoor hier niet thuis met mijn Leica en cassetterecorder, mijn te fel gekleurde kleding, mijn hoekige manier van bewegen.
Ik vertel Joost hoe verschillend het landschap en het klimaat aan de Tibetaanse kant van de Everest was. Hier is alles groen en nat, daar was het bruin en droog. Hier in Nepal moeten we meer dan twee weken lopen naar de plaats van het basiskamp, daar konden we het met vrachtwagens bereiken.
Twee jaar geleden, toen ik de Everest voor de allereerste keer zag, was ik bang. Bang voor de hoogte. Nu heb ik dat gevoel niet meer. Zelfs de angst voor het traject door de gevaarlijke gletsjerbreuk, waarvan ik maandenlang in Nederland last had voor ons vertrek naar Nepal, verdwijnt langzaam. Steeds vaker denk ik dat we het zullen halen. Joost vraagt naar details van de expeditie van twee jaar geleden. Als ik hem vertel van Eelco's brief waarin stond dat het ‘zijn’ expeditie was, zeg ik dat deze ‘de mijne’ is.
Nog voor wij in 1982 uit Tibet vertrokken had ik met Han afgesproken dat we deze expeditie zouden beginnen. Later schreef ik met Han een brief aan de alpenvereniging. Wij wisten dat het bestuur na het debâcle van de eerste expeditie de verantwoordelijkheid voor een tweede niet meer wilde dragen. Wij vroegen of wij de vergunning, die de Nepalese regering al in 1977 had verleend, over mochten nemen. Daarna gingen we op zoek naar een geschikte leider. Als eerste polsten we Eelco. Hij was weer helemaal hersteld, maar liet weten niet nog eens twee jaar lang alle vrije avonden op te willen offeren aan zo'n groot project. ‘Dat doe je maar één keer in je leven.’
| |
| |
Toen kwam Han aanzetten met Herman Plugge, een econoom die congressen en grote evenementen organiseerde. Een lange man van een jaar of vijfenveertig met een jongensachtig gezicht, dat altijd verbaasd de wereld inkijkt. Als organisator had hij de topontmoeting van de eeg-leiders in Maastricht op zijn naam staan. Verschillende deelnemers liepen er een voedselvergiftiging op. In zijn vrije tijd is hij mede-eigenaar van een winkel die gespecialiseerd is in bergsportartikelen.
Ik kende Herman oppervlakkig en voor ik in de gaten had wat een charmante chaoot hij was, noemde hij zich expeditieleider en zat ik met hem gebogen over de begroting. De afspraak was dat hij de organisator zou zijn en Han de klimleider. Vervolgens eiste Han het recht op de eerste toppoging te leiden. Ik was het er niet mee eens, maar Herman steunde hem: ‘Han is toen toch niet voor niets in het topteam gekozen.’
Begin januari 1983 keerde Han terug naar zijn huis in Amerika.
Ondertussen had ook Ronald Naar aan de alpenvereniging gevraagd of hij de Everestvergunning mocht overnemen. Misschien was zijn verzoek de enige reden dat ik nog hoopte dat wij de vergunning zouden krijgen en dat ik blij was toen hij in maart 1983 aan ons werd gegeven, want voor de rest rammelde alles. Han zat in Amerika en stuurde af en toe een ansichtkaart van een rotswand waarop hij met ballpoint de lijn van een beklimming had getrokken. ‘Everything going well. Hoor ik nog wat over de expeditie?’ Het klimplan waarover wij hem belden en dat hij zou opstellen, hebben we nooit gekregen.
Gerard van Sprang zat ook nog in het team, maar hij raakte door zijn trouw verscheurd: hij plande met Ronald een tweemansexpeditie naar een berg in de Karakorum, maar voelde zich ook verbonden met Han. De roes van de twee topklimmers was na onze terugkomst in Nederland weer aangewakkerd. De film die de avro over de 1982-expeditie uitzond toonde twee mannen die in
| |
| |
het basiskamp met zuurstofmaskers oefenen, fier naar Noord-Col klimmen, bij kamp 4 van Xander de Nederlandse vlag krijgen en op weg naar kamp 5 uit het zicht verdwijnen.
Met Gerard maakte ik een aanzet van een schema van de beklimming, maar tijdens een van de eerste bijeenkomsten zei hij dat we op de Everest geen enkele kans hadden, tenzij we twee sterke klimmers uitnodigden.
‘Wie?’ vroeg Herman.
‘Ronald en Johan.’
Een paar weken later trok Gerard zich terug.
Het begint te regenen. Mingma pakt een stuk plastic, trekt het over zich heen en gaat verder met het uitdelen van sigaretten aan de dragers. Joost en ik pakken onze paraplu's en lopen door. De Everest heb ik niet gezien.
De expeditie: acht Nederlanders. Op de berg worden wij ondersteund door acht Sherpa-klimmers en zeven Sherpa-dragers, die de lasten van het basiskamp naar kamp 1 en 2 zullen brengen. Verder twee koks, drie keukenhulpen en vier mailrunners die de post, films en geluidsbanden van en naar Kathmandu - brengen heen en terug vanuit het basiskamp zo'n twintig dagen lopen. Ten slotte Gautam, een legerkapitein die ons namens de Nepalese regering als verbindingsofficier begeleidt.
| |
Donderdag, 23 augustus 1984. 17.15 uur. Pheriche
4240 meter. Wij zijn sinds het vertrek uit Kathmandu vijftien dagen onderweg. Hier blijven we twee dagen om aan de hoogte te wennen. Het basiskamp, drie dagen lopen verder, is ruim duizend meter hoger.
Pheriche bestaat uit een twintigtal huizen en een ziekenhuisje op een soppige vlakte en is omgeven door indrukwekkende bergreuzen, waarvan Ama Dablan de bekendste is. Het dorp bestaat dankzij de nabijheid van de Everest, die zelf verscholen is achter onbeduidende
| |
| |
heuvels. Samen met Edmond Öfner ben ik vanmiddag een ervan opgelopen. Op de 5030 meter hoge top hebben we maar even gestaan. Er groeiden mossen en bloemetjes.
Edmond was nog nooit zo hoog geweest. Deze expeditie is zijn eerste en ook zijn kennismaking met een Aziatisch land. Edmond heeft met zijn strakke tijgerbroek, afgeknipte T-shirt en lange geblondeerde haren het uiterlijk van een punker, maar zijn kleding en zijn Amsterdamse krakersjargon zijn het vernis op zijn beschaafde opvoeding waaraan hij onder andere het diploma hockeytrainer overhield. Hij is eigenlijk onderwijzer, maar heeft sinds 1980 niet meer voor de klas gestaan. Punk in de Alpen.
Nadat Gerard van Sprang zich terugtrok hebben Herman en ik tot in de herfst met zo'n dertig alpinisten gepraat en de klimgroep voorzichtig uitgebouwd. Edmond was een van de laatsten met wie wij spraken. Wij hadden geen strak geformuleerde criteria, maar eisten van een deelnemer dat hij paste bij de andere klimmers en dat hij zich kon vinden in het klimplan dat ik had uitgewerkt: boven basiskamp vier kampen, zuurstof vanaf achtduizend meter, twee topteams - het eerste onder leiding van Han, het tweede onder mijn leiding.
Deelnemers van de 1982-expeditie weigerden we, om te voorkomen dat hun frustraties overgeheveld werden. Die van Han en mij leken me genoeg.
We logeren in een Sherpa-hotelletje. Het is sinds een jaar of vijf mogelijk de voet van de Everest te bereiken zonder ook maar een nacht door te brengen in een tent. Dit hotel heeft zelfs een douche. Een vierkant hok met een bordje ‘Hot Shawer’. Erboven hangt een oude expeditieton met een bodem vol gaatjes. Voor tien roepies wordt er heet water in de ton gestort.
De douche is niet het enige restant van voorbije expedities. Dakgoten worden ondersteund door aluminium ijsvalladders, de wanden zijn betimmerd met gegolfd plastic waarop ‘Mt. Lhotse Expedition’ gedrukt is.
| |
| |
De schoorsteen is gemaakt van ‘Everest 1982’-blik. De handgreep van de voordeur is een trede van een touwladder.
Ook onze expeditiespullen volgden vreemde wegen. Twee jaar geleden lieten wij in Lhasa driehonderd Camping-gazbollen achter. Een speciaal gasmengsel, per drie blikjes verpakt in een geperforeerd plastic zakje dat ik op maat had laten maken. Vorig jaar september schonken wij per telex de gasbollen aan de Chinese Mountaineering Association. In Namche Bazar, het grootste dorp van het Khumbu-dal zijn ze te koop. Ondanks het feit dat de grens tussen Tibet en Nepal voor handelsverkeer is gesloten. Een zakje met gasbollen heb ik als aandenken gekocht. Voor 150 roepies dertig gulden - gas dat ons door Camping-gaz geschonken was.
20.30 uur. Zaterdagmorgen werden we in Manidingma om vijf uur gewekt door Bipi, een van de kitchenboys. Thee met cakejes op bed. Een restant van een dertigjarige traditie van koloniaal trekken door Nepal. Daarna ontbijt en vertrek. Ondertussen komen de dragers weer opdagen. Zij overnachten buiten onder overhangende rotsen, langs de weg onder plastic zeiltjes of in de blauwe vuilniszak die wij ze hebben gegeven. Door de rookpluimpjes van de houtvuren kunnen wij vanuit het hotel zien waar zij zitten.
Niet iedere last weegt dertig kilo. Het is de bedoeling dat de kinderen en vrouwen met de lichtere lopen, maar die zien we nu ook met zware dozen sjouwen, ondanks het perfect lijkende systeem van Mingma. Bij het verdelen van de lasten kreeg iedere drager een koordje met een geplastificeerd kaartje om de nek. Op het kaartje staat een nummer dat correspondeert met het nummer van de last. De nummers zijn met naam en duimafdruk vastgelegd in Mingma's expeditieschrift. Maar het is niet waterdicht. Veel dragers komen na een paar dagen niet meer opdagen en anderen nemen hun plaats in. Er zijn dragers zonder nummer. Iedere ochtend wordt er toch weer gevochten om de lichtste last totdat om een uur of
| |
| |
acht de hele expeditiekaravaan het dorp heeft verlaten.
Wij, de Nederlanders, lopen verspreid tussen de lange stoet. In theehuizen langs het pad ontmoeten we elkaar; ik ga een rokend huis binnen - de meeste huizen hebben geen schoorsteen - en schuif aan bij de mensen die rond het vuur zitten. Het familieleven gaat gewoon door. Niemand kijkt op of om. Als ik ‘cha’ of ‘chang’ zeg wordt een beker met thee of bier in mijn handen geduwd. Ik betaal en verdwijn met Joost zonder gedag te zeggen, zoals iedereen dat doet.
We beginnen aan de lange afdaling naar de Dudh Khosi, de melkrivier. Een bruisende stroom water, waar al het smeltwater van de zuidzijde van de Everest, Cho Oyu en Lhotse in terechtkomt. Aan de overzijde begint het Khumbu-dal, de vallei waar de Sherpa's wonen. Door de Dudh Khosi worstelde Hillary zich in 1953 om een touw aan te brengen. Langs het touw konden de dragers veilig aan de overkant komen. Hillary werd bijna meegesleurd door de sterke stroom. Ook latere expedities hadden problemen met de rivier. Bij een stel Amerikanen stortte een nieuwe hangbrug in, waardoor expeditielasten met hun dragers in de diepte verdwenen. Nu wordt de kloof overbrugd door een elegante hangbrug van Zwitserse makelij. Maar toch, wat is er romantischer dan om het leven te komen in de Dudh Khosi?
Nog zo'n honderd meter tot het begin van de brug. Het laatste stuk is zo steil dat men in de rotsen een pad heeft uitgehakt. Op mijn rugzak hangt een natte slaapzak te drogen. De slaapzak glijdt er vanaf. Ik struikel en voor het eerst van mijn leven voel ik dat ik echt val. Eerdere vallen waren altijd veilig, gezekerd door een touw. Nu val ik dan toch echt te pletter. Ik weet mezelf eerst nog te remmen door stenen vast te grijpen. Stuk voor stuk blijken ze los te liggen. Ik hoor mezelf ‘Help, help!’ roepen. Joost, die vlak voor me loopt, grijpt net op tijd mijn arm. Even later sta ik weer op het pad.
Herman heeft alles op een afstand bekeken. Blijkbaar was de val in zijn ogen zo leuk dat hij niets anders wist te doen dan hard lachen.
| |
| |
Aangeslagen lopen we door. In de stromende regen. Geplaagd door de bloedzuigers en de vlooien. Met Joost ben ik boos op Hermans reactie.
Pas twee dagen later vertel ik Herman in een theehuis over mijn woede. Hij reageert verbaasd, hij heeft er niets van gemerkt.
Nu de berg, het klimmen en de risico's dichterbij komen, sluit ik mezelf weer op. Van buiten vol grapjes, sarcasme en ironie, maar de grote boosheid blijft toegedekt. Een litteken van een diepe snee in mijn pols zal de herinnering blijven aan deze val.
| |
Dinsdag, 27 augustus 1984. 17.00 uur. Lobuche
Joost zegt dat hij zich ergert aan Han: ‘We hadden afgesproken dat we verspreid tussen de dragers zouden lopen. Ook als Han achterin de colonne vertrekt, passeert hij iedereen en loopt na een uur in zijn eentje voorop.’
In Nederland was Han nog twee keer terug. Voor het eerst in december. We trainden met zijn allen een weekend lang en bespraken de gang van zaken. Het geld was onze grootste zorg. Van de vierhonderdtachtigduizend gulden die we nodig hadden was nog niet de helft gegarandeerd. Na het fiasco van 1982 waren maar weinig sponsors bereid ons te steunen. De scène in de avro-film waarin Ronald tegen Rob zeurt over een zakje pinda's leek in vele geheugens gegrift. Alpinisten waren ruziemakers en waarom zou je die steunen?
Han sprak anders over de expeditie dan wij. Financiën? ‘In de States is dat ook altijd moeilijk. Voor vertrek is alles geregeld.’
‘Hoe denk je als klimleider vanuit het buitenland de anderen te leren kennen?’
‘We kunnen elkaar toch schrijven? Of via de telefoon. Als iedere week een van jullie mij belt... vanuit Europa is het goedkoper dan wanneer ik opbel.’
| |
| |
Als we belden was Han er niet en de brief die hij stuurde had als meest klemmende vraag welke injecties hij moest halen en of de verzekering al was geregeld. Over mijn klimplan, waar hij nog op zou terugkomen, zweeg hij.
In mei was Han voor het laatst in Nederland. Maar hij was er niet echt. Gerard Jansen trouwde en had zijn vliegreis betaald zodat hij er als getuige bij kon zijn. Voor de expeditie had Han geen tijd. Wel zou hij nog even zijn persoonlijke uitrusting afgeven bij Joost, die dagenlang op een zolder in Amsterdam de klim- en kampeeruitrusting sorteerde.
Toen Han op een warme ochtend met zijn spullen de trap opklom wachtten Joost en ik hem op. We moesten met hem praten.
‘Alleen Bart en Herman kennen je,’ zei Joost, ‘Bart is de motor van de expeditie. Hoe denk je straks als klimleider te functioneren?’
‘We hebben in Nepal een hele maand voordat we beginnen met klimmen. Ik heb alle tijd om me in te werken,’ antwoordde Han.
We zaten klem. Han uit de expeditie wippen kon niet, want Herman dekte hem en naar buiten vertelden we het verhaal van een hecht team waarin ieders rol precies vastlag.
‘Zelfs de Sherpa's lachen om Herman,’ zegt Joost, ‘en Han hebben we meer dan drie weken ruimte gegeven om zich als klimleider te ontplooien, maar ik heb hem nauwelijks gezien. Het enige wat hij wil is zelf op die top komen. Ik vraag me af of hij het een succes vindt als niet hij maar een ander boven komt.’
Joosts houding tegenover Han is dezelfde als de mijne tegenover Ronald twee jaar geleden. Joost heeft wel gelijk, maar het interesseert me niet meer. Een jaar geleden vond ik mezelf een opportunist omdat ik me niet terugtrok. Maar al zestig jaar worden Everest-expedities geteisterd door dit soort moeilijkheden:
‘Denk maar aan die internationale expeditie van
| |
| |
1977. Een deelneemster bekogelde de leider met ijsballen. Accepteer het, we vormen geen vriendenclub.’
| |
Woensdag, 28 augustus 1984. 12.00 uur. Gorak Shep
Sinds gisteren lopen we op de morenewal boven de Khumbugletsjer. Ik sta voor een twintig meter hoge steen met herdenkingsplaten voor omgekomen klimmers. Elisabeth Hawley, als Reutercorrespondente in Kathmandu de boekhoudster van de Everest, zei dat bij de negentig Everest-expedities in totaal zevenenzestig mensen om het leven zijn gekomen. Op de steen tel ik eenendertig namen. De meest recente is die van Hristo Prodanov. ‘Bulgaria 1943-1984. Scaled Mount Everest on 20th of april 1984 from the west ridge without oxygen but died on his way back from the summit.’ Hij zei door de walkietalkie dat de duisternis hem had overvallen en dat hij wilde bivakkeren. De volgende morgen meldde hij zich om half negen met onverstaanbare en onbegrijpelijke woorden. Beneden wist men inmiddels dat hij zijn handschoenen kwijt was en dat zijn handen gevoelloos waren. Tot zeven uur 's avonds liet hij van zich horen. ‘Dann konnte er nichts mehr sagen, zumindest nicht mehr sprechen. Ab und zu knackte es noch im Funkgerat, dann war Stille. Damit wurde auch von der Expeditionsleitung und vom Arzt angenommen, er sei verstorben,’ schreef de leider in het verslag.
Bedrukt vegen we de sneeuw van de gebeitelde platen. ‘Peter, hier is nog plaats voor die van jou. Wil je hem vast zelf maken? Je bent tenslotte niet een van de beste alpinisten.’
‘Laat maar, ik ben jullie dokter, ik ga toch niet naar de top. In het basiskamp is tijd genoeg om jullie namen uit te hakken.’
Ik tel de namen van 1982. Het was een rampjaar: de Everest werd door acht expedities bestormd, drie waren succesvol; er vielen elf doden. Onze expeditie was mislukt, maar we waren in elk geval voltallig teruggekeerd in Nederland. Alle deelnemers, op Han na, zijn nog een- | |
| |
maal bij elkaar geweest. Dat was vijf maanden geleden, toen Johan werd gecremeerd. Hij had zijn nek gebroken toen hij skiënd over een gevaarlijke gletsjer bij Zermatt in een spleet was gevallen.
Joost en Peter klimmen op de steen en vegen ook de hoogste platen schoon. ‘Phu Dorje Sherpa. Japanese Everest Expedition. 18-10-1969.’ Hij was een van de negenentwintig Sherpa's die omkwamen.
Toen ik eind oktober 1982 in Nederland terugkwam was mijn vader al bijna twee maanden dood. Hij was begraven op het kerkhof waar ik vroeger bij begrafenissen met andere misdienaars voetje van de vloer speelde. We sprongen van graf naar graf. Aan schuine zerken of graven met witte kiezels en een ketting had ik een hekel. Toen Ma vroeg of ik de zerk wilde regelen heb ik een dikke, rechthoekige steen, die plat zijn graf afdekt, besteld. Groen en niet gepolijst. Dit voorjaar ben ik er met Judith voor het eerst naartoe gegaan.
‘Hoe ligt Opa Bep? Is hij bloot of heeft hij zijn pyjama aan?’
Judith ging languit op de steen liggen. Boven haar hoofd in bronzen letters: ‘Bep Vos’, een kruis. ‘14-5-1910’ en ‘5-9-1982’.
‘Ik zie alleen lucht. Ik wil niet dood, pap. Ik zou me vervelen.’
| |
Vrijdag, 31 augustus 1984. 17.00 uur. Basiskamp
5350 meter. Vijftien tweepersoonstenten, een grote eettent, een keuken met muren van gestapelde stenen en een dak van dekzeilen, twee opslagtenten, een hospitaaltent en een koepeltent voor radio- en filmmateriaal.
De vlaggen van onze grootste sponsors markeren het dorp op de Khumbugletsjer. Zij wapperen aan drie aan elkaar geschroefde ladders.
Tsoempie, een kitchenboy die vanaf het begin ziek was, is ontslagen en Hakhpa, een klimsherpa met hersenoedeem, is voor een week naar huis gestuurd.
Naast me ligt Edward Bekker, een Limburger uit
| |
| |
Klimmen. Met zijn 23 jaar is hij de jongste. Uit de koptelefoon van zijn walkman hoor ik de opgewekte abba-liedjes die hij voortdurend draait. Het is beter te verteren dan de onderhuidse, depressieve muziek die Edmond luid over Joost heenstort.
De indeling van de tenten is niet geruisloos verlopen. Ik had verwacht dat Han zijn tent zou delen met Edward, die extra begeleiding nodig heeft. Als hij moet inpakken schrijft Edward brieven aan zijn vriendinnetje. Als de Sherpa's wachten op hun stijgijzerinstructie, is hij druk bezig met het naaien van gele zakken op zijn rode klimbroek. ‘Mijn moeder was het vergeten en waar moet ik anders mijn camera laten?’
Op de beklimming zelf heeft Edward weinig zicht. ‘Gewoon naar boven,’ zei hij vandaag nog. We zijn maar met vijf echte klimmers en het is te laat om hem in te wisselen.
Han vond niet dat het nodig was dat een van ons tweeën bovenop Edward ging zitten om hem in het gareel te krijgen, en hij verkoos de tent van Mariska Mourik, onze ‘cineaste’. In mei had ik afgesproken dat de tros reportages van onze expeditie zou uitzenden. We kregen per uitzending betaald en moesten de verslagen zelf maken. Ik ontmoette Mariska toen ik als een idioot op zoek was naar een geschikte filmer. Zij had met haar Franse vriend in de winter door Afrika getrokken en in Zaïre en Algerije geklommen. Zij was niet alleen een ervaren alpiniste, ze had ook nog een diploma van de filmacademie. ‘Mijn eindexamenfilm zal ik je de volgende keer laten zien,’ beloofde ze bij iedere ontmoeting.
Toen ik bij de tros vertelde dat Mariska meeging als onze eigen verslaggeefster waren ze enthousiast. Haar moeder, de ex-vrouw van een ambassadeur, was er bekend als medewerkster aan een feministisch programma.
Vanmorgen heeft Mingma het kamp ingezegend. Nadat hij een half uur met een gebedsboek in zijn handen had zitten prevelen, stond hij met alle Sherpa's op en zong
| |
| |
het Nepalese volkslied. Het ijle zingen golfde over de gletsjer en de geur van wierook verspreidde zich in het kamp.
Wij zongen zo serieus mogelijk een paar regels van het Wilhelmus en hielpen op het altaar met het vastzetten van de paal met gebedsvlaggetjes. Aan de top de vlag van Nepal en een kleine rood-wit-blauwe fietsvlag.
19.30 uur. Peter Hillary is op bezoek. Hij leidt een expeditie van Australiërs die de westgraat van de Everest gaat beklimmen. Twintig minuten verder lopen heeft hij zijn basiskamp opgezet. Morgen komt er nog een expeditie; Slowaken die de zuidpijler gaan proberen. Wij hebben de oudste rechten en we hebben beide expedities toestemming gegeven die routes te beklimmen.
Peter is de zoon van Edmund Hillary en wordt door de Sherpa's met ontzag behandeld. Hij lijkt met zijn brede, hoekige kaken op de foto's van zijn vader uit 1953.
Nadat we op schetsen de dunne lijntjes van de verschillende routes hebben bekeken verlaten we de tent. Duizend meter verder begint de ijsval, een zeshonderd meter hoge knik in de Khumbugletsjer.
Omvallende ijstorens en lawines van de Everest-westschouder bedreigen de weg naar boven. Waar de ijsval eindigt komt kamp 1. Vierhonderd meter hoger, vijf uur klimmen, is de plaats van kamp 2. Daar scheiden zich de wegen van de drie expedities. Wij zullen de route volgen van Peters vader en Tensing.
De Everest-top kunnen we van hier niet zien. Ik wijs naar de meer dan zesduizend meter hoge pas tussen Lintgren en Pumori, twee spitse sneeuwpiramides in het westen. Daar stond Mallory in 1921, toen hij het gebied verkende en als eerste westerling de Khumbugletsjer en de ijsval zag.
‘Weer een teleurstelling - het is een diepte van 1500 voet naar den gletscher en staan voor een hopeloozen afgrond. Maar we hebben dezen Westelijken gletscher dan toch gezien en hebben er geen spijt van, dat we er
| |
| |
niet op behoeven te gaan. Hij is erg steil en vol scheuren. In elk geval kan arbeid aan dezen kant alleen uitgevoerd worden met een basis in Nepal; aan dezen Westelijken kant hebben we dus niets meer te zoeken. De kans is ook niet groot, dat de uitholling tusschen den Everest en de Zuidpiek van het Westen bereikt kan worden,’ schreef Mallory in zijn dagboek.
‘It wasn't Mallory's only mistake,’ zegt Peter.
| |
Zaterdag, 1 september 1984. 16.00 uur. Basiskamp
Door de ijsval die grommend en knarsend boven ons oprijst, is één min of meer veilige weg. Met de Slowaken en Australiërs hebben wij een half jaar geleden afgesproken dat dit stuk gezamenlijk beveiligd zou worden. Met touwen, ladders, sneeuwankers, ijsboren en hoekprofielen. Wij zouden naast dertig ladders nog vier kilometer touw inbrengen.
Deze afspraak is overbodig geworden. De ijsvalroute is al twee weken geleden geprepareerd door een stel agenten.
Vanuit mijn tent kijk ik uit op het kamp van de Nepal Police Cleaning Expedition, een grote groep politiemannen die rommel van voorbije expedities wil opruimen. In de Mirror of Nepal, the informative monthly for people interested in Nepal staat een verhaal over de gedachte achter deze expeditie:
‘What's the condition of the base camp?’ asked the police team's leader Inspector Yogendra Thapa.
‘Dirty,’ said the climbers.
‘Our first duty,’ says Inspector General of Police Lama, ‘is to control crime in Nepal. As criminals sometimes hide in the mountains we need to be able to go and get them. By cleaning the mountain we become familiar with it and also earn the sympathy of the local people.’
Op de gletsjer liggen rond het basiskamp inderdaad veel lege blikjes en stukken touw. Een Sherpa vond
| |
| |
gisteren in het ijs zelfs een femur, het bot van een menselijk bovenbeen. Bij de plaats van kamp 2 schijnen een paar vergane tenten te staan en op achtduizend meter, Zuid-Col, liggen gebruikte zuurstofflessen. Als vanaf nu iedereen zijn vuilnis verbrandt en de rest in een gletsjerspleet gooit is binnen een paar jaar de omgeving schoon en wordt de rommel ooit bij de gletsjermond uitgespuwd.
Het vuilnis interesseert de cleaningexpeditie dan ook niets. Thapa kan met medeleven praten over andere resten die ‘gecleaned’ moeten worden. Zo wil hij even bij de top kijken of daar misschien dode alpinisten zoals de Japanner Kato, de Amerikaan Genet en de Duitse Schmatz te vinden zijn. En ‘it is rumoured that two or three oxygen bottles have been left on the summit. So we will attempt to clean Everest from base camp to the summit.’
De agenten zijn al weken aan het ‘cleanen’. Dag in dag uit dragen hun Sherpa's lasten omhoog. Bij de afdaling zijn de rugzakken altijd leeg. Het is duidelijk dat ze een verholen beklimming uitvoeren.
Vroeger vertrokken veel klimexpedities met het etiket ‘wetenschap’. Tot op de top werd lucht in flesjes gevangen, werd het denken op hoogte onderzocht en in basiskampen werd op hometrainers duizenden kilometers gefietst, zwo-achtige portemonnees gingen open.
Wetenschap werkt niet meer, milieu wel! Het pleit voor de agenten van de Nepalese Police Mountaineering and Adventure Organisation dat zij deze truc gebruiken om sympathie en geld voor materiaal te vergaren. Bovendien hebben ze geen vergunning nodig; de Everest beklimmen, dat doen ze immers niet. Ze maken hem alleen schoon. Dat ze ons daarbij voor de voeten lopen is niet erg, want de politie, een bolwerk van neven en nichten van Koning Birendra, is machtiger dan het leger en het ministerie van toerisme met wie wij de afspraken hebben gemaakt.
De politie heeft één probleem: er is geen agent die
| |
| |
kan klimmen. Daarom komt de hulp van de Amerikaan Dick Bass goed van pas. Deze JR uit Texas heeft vorig jaar getracht van ieder continent de hoogste top te bereiken. De film van het succesverhaal moest het miljoenenproject achteraf financieren. Zes bergen lukten; zoals velen haalde Bass de Everest-top niet en koste wat kost zal hij dit jaar boven komen.
In januari was hij in Amsterdam om met ons te praten. Hij vertelde dat hij van de bergsport geen verstand had en dat hij altijd voor veel geld gebruik maakte van ervaren Amerikaanse klimmers, die hem omhoog duwden. Wij weigerden met deze man samen te werken. Nu is hij met zijn dure klimmers deelnemer van het politieteam. De enige betrouwbare weg door de ijsval is beveiligd door Amerikaanse touwen en ladders.
Wij hebben een brief vol stempels, ondertekend door de minister van toerisme, waarin staat dat de politie-expeditie op 15 september de berg moet verlaten en pas verder mag gaan met opruimen als wij verklaard hebben dat onze expeditie voorbij is. Waarschijnlijk half oktober.
| |
Zondag, 2 september 1984. 17.15 uur. Basiskamp
Ik heb met Joost, Han en acht Sherpa's de plaats van kamp 1 bereikt. 6000 meter.
Om half drie stonden we op, maar we moesten wachten op Pasang, die zeker een half uur voor het altaar stond te bidden, en we vertrokken pas om vier uur. Met onze koplampen beschenen we het koude ijslabyrint. Voor het eerst vocht ik weer tegen de uitputting en de verleiding om terug te gaan. Ik klom over ladders tegen seracs, overhellende ijstorens, en over immense spleten. Dit gebied noemde Messner het gevaarlijkste stukje berg van de wereld; hier kwamen de meeste klimmers om. Die Canadezen in 1982.
Toen ik mijn last dumpte begon de zon de ijsval te beschijnen. De verlammende hitte maakte de afdaling nog gevaarlijker. Elke kreun van de gletsjer galmde in
| |
| |
mijn hoofd. Om twaalf uur lag ik weer in de tent thee te drinken. Nog een keer of zes moet ik deze marteling ondergaan.
15.30 uur. Inspecteur Thapa heeft een brief laten bezorgen. In krom Engels maakt hij duidelijk dat hij weigert om over twee weken met zijn team weg te gaan. Herman en ik zijn met hem gaan praten. Hij vindt het onaanvaardbaar dat wij de berg alleen met de Slowaken en de Australiërs willen delen. Thapa beweert dat wij geen oog voor het milieu hebben, ‘om nog maar te zwijgen over die arme Kato’. Herman heeft uitgelegd dat wij goede redenen hebben om te verwachten dat de politie verdwijnt. Wij vinden het niet sportief om boven kamp 2 samen met een andere expeditie te klimmen. Daar komt nog bij dat het te gevaarlijk is. Stel dat een van die onervaren politiemannen problemen krijgt, dan moeten we hem redden en dat kost ons veel te veel tijd.
We hebben gesuggereerd dat we de politie toestemming zouden kunnen geven een eigen route te klimmen, bijvoorbeeld de zuidwestwand. De Engelsen hebben in 1975 vast een heleboel spullen naar boven gebracht en er is ook iemand omgekomen, ‘so there is a lot to clean for your expedition.’
‘No, climbing there too difficult,’ antwoordde Thapa en liet nog even fijntjes merken dat voor hem onze mooie brief van de minister geen waarde heeft. ‘Police not recognize a Ministry of Tourism.’
21.30 uur. Thapa en Dick Bass waren op bezoek. We zijn tot een compromis gekomen. Wij mogen met de Slowaken en de Australiërs gebruik blijven maken van de Amerikaanse touwen en ladders in de ijsval en zullen de route met zijn allen in stand houden. De politie mag ook na 15 september tot kamp 2 doorgaan met cleanen en mag, als wij in oktober onze expeditie hebben beëindigd, proberen de berg te beklimmen en touwen die wij achterlaten gebruiken.
Iedereen is opgelucht. Thapa moet alleen nog instem- | |
| |
ming krijgen van Lama, zijn Inspector General in Kathmandu. Thapa beloofde dat hij het bericht snel zou verzenden. Vanavond nog zal hij een van zijn mannen bevelen op de fiets te stappen om met de zware dynamo het morseapparaat van stroom te voorzien. Met een gezicht vol trots over zoveel geavanceerde apparatuur verliet hij onze tent. Dick Bass trok zijn wenkbrauwen op en lachte.
| |
Maandag, 3 september 1984. 13.00 uur. Basiskamp
Edward is met Edmond door de ijsval geklommen. Edwards angst viel mee. Ik heb de zuurstofflessen gecontroleerd en met Joost de antennemasten verankerd.
17.00 uur. We hoorden geweldig gekraak. Toen we met verrekijkers het touw door de ijsval volgden, zagen we dat een ijswand was ingestort en tweehonderd meter van de route had vernietigd. Morgen moeten nieuwe touwen en ladders worden aangebracht.
21.00 uur. Een agent in donsjas opende de rits van de grote tent, beende naar binnen, ging in de houding staan, salueerde en zei dat Lama niet akkoord was. Hij had verboden dat Nederlanders door de ijsval de weg van de politie volgen.
De donsjas salueerde en vertrok.
Herman onderhandelde met Thapa. Na een half uur praten waren zij het eens, maar Thapa werd later vanuit Kathmandu teruggefloten. Herman kwam boos terug. Een Amerikaan had een walkietalkie uit zijn handen gerukt. Geen Hollander met zijn handen aan hun spullen.
Morgen praten we verder en als dat niets oplevert, leggen we onze eigen touwen en ladders door de ijsval. Peter Hillary en Iwan Fialla, een van de Slowaakse leiders, hebben beloofd dat zij dan ook geen gebruik meer zullen maken van de politieroute en ons zullen helpen.
| |
| |
Woensdag, 5 september 1984. 19.20 uur. Basiskamp
We beginnen met het aanleggen van onze eigen weg. Een gletsjerspleet is maar op één plaats het smalst. Dus liggen onze ladders pal naast die van Dick Bass en loopt ons touw parallel aan het touw van de vijand. De agenten worden razend als ze door de telescoop zien waarmee wij bezig zijn. Via de walkietalkie krijgen we te horen dat onze route ver van die van hen moet liggen. We antwoorden dat het touw, de ladders en de verankeringen eigendom van de politie zijn; niet het ijs, de spleten en de holtes van de gletsjers.
We plaatsen zes ladders en brengen zeshonderd meter touw aan. Leuk, technisch werk, maar onnodig en gevaarlijk.
Herman onderhandelt moeizaam verder. Het zoveelste compromis: na 5 oktober mag Thapa's ploeg naar de top. Het is de vraag of wij ze voor kunnen blijven. Als Lama akkoord gaat mogen wij weer gebruik maken van het politiemateriaal in de ijsval. Onder protest accepteren wij het. Thapa had gedreigd dat hij anders sowieso doorgaat en ons overal zal hinderen.
Edmond en ik pakken onze rugzakken. Wij zullen donderdag kamp 1 opzetten en de weg naar kamp 2 verkennen. We kunnen geen agent of Amerikaan meer zien, maar we zijn toch blij.
23.15 uur. Lama is nog niet akkoord. In Kathmandu zal morgen het hoogste comité van politieoffciers over de situatie vergaderen. Wel mogen van Lama tien Sherpa's een last door de ijsval brengen. Geen Hollanders.
We overleggen met Hillary en Fialla. Het kost ons nog vier dagen om touwen en ladders te bevestigen. Als het klaar is zal Thapa ons tien dagen tijdverlies hebben bezorgd. Meer dan Eelco in 1982. Waarom ligt de Everest in zo'n akelig ontwikkelingsland en niet gewoon in de Alpen?
| |
| |
Donderdag, 6 september 1984. 14.45 uur. Basiskamp
Om vier uur gingen onze Sherpa's op weg in de sneeuw. Bij het einde van ons touw stonden drie agenten de passerende klimmers op spraak en huidkleur te controleren.
Terwijl Han en Joost het touw verder uitrolden, monteerde ik met Edward drie grote ladders. De politie dreigde onze touwen en ladders te saboteren, als ze dichter dan twintig meter van hun materiaal zouden liggen. Gaan Thapa en Bass touwen doorsnijden, ladders doorzagen of seracs omblazen? Soms is klimmen oorlog. Dat is leuk. Dit niet.
19.40 uur. Een mailrunner bracht post. Naast een huis op hoge poten staat een man die harken als armen en benen heeft. De eerste tekening van Judith op de kleuterschool.
Na het afscheid op Schiphol had ze de hele weg terug gehuild. ‘“Bart mag niet weg!” riep Juut aldoor,’ schrijft Jet. ‘En als ik dan zei dat je weer terugkomt, brulde ze dat het nog zo lang duurt.
Jullie zijn al weg uit Kathmandu. Ik kan me er niet zo veel bij voorstellen en ben somber, bang, maar ook boos. Ik zal veel afleiding zoeken.’
Rob Weijdert stuurt voorpublicaties van de biografie van de Rolling Stones. ‘Ik hoop dat je met deze artikelen plezier hebt. Afgezien van een enkel moment van teleurstelling omdat ik er niet bij ben, benijd ik je niet: de ijsbreuk, de hoogte, de prestatiedwang en het constante “gevaar” Han Timmers - vertel me niet, dat hij heel erg meevalt.’
Het sneeuwt.
| |
Zaterdag, 15 september 1984. 17.25 uur. Kamp 2
6400 meter, onze tenten staan voor de zuidwestwand van de Everest. Het is de plaats van Edmund Hillary's kamp 4, ‘advance base camp’. Sinds 1953 zijn er achtentwintig pogingen geweest op deze route. Door de expedi- | |
| |
tieverslagen weten wij meer van de berg dan Hillary en kunnen we met minder kampen klimmen.
Ik kijk uit over een groot gletsjerdal, dat omsloten wordt door Everest, Lhotse en Nuptse. De enige uitweg naar beneden is de ijsval. Omhoog leidt een lang spoor, gemarkeerd met vlaggetjes, over de gletsjer naar de voet van de Lhotse, waar een twaalfhonderd meter hoge gletsjerwand begint. Het ijs is gemiddeld veertig graden steil en eindigt op Zuid-Col, de pas tussen Everest en Lhotse, waar ons hoogste kamp komt. De hele wand, van randspleet tot Zuid-Col, willen we met touw beveiligen, zodat de Sherpa's ook bij slecht weer met de stijgklemmen het kamp kunnen bevoorraden.
Door de Lhotse-wand loopt op twee derde hoogte een rotsband van gele steen. Het is met de hogere ‘Yellow Band’, die ik twee jaar geleden op vijftig meter na bereikte, een van de twee gele rotsgordels die dwars door het hele Everest-massief lopen.
Met Edmond en Joost heb ik vier touwen van negentig meter vastgelegd. Zonder steun van Sherpa's, omdat wij eerst onze eigen draai bij het zoeken van de route en het aanbrengen van het touw wilden vinden. Ik klom over onbekend terrein en ik vergat de strijd met de schoonmaakexpeditie.
Bij de onderhandelingen met Thapa was de verbindingsofficier Gautam betrokken geraakt. Hij stond pal achter ons, waardoor het conflict in Kathmandu escaleerde tot een grote ruzie tussen leger- en politieleiding. Nadat de politie ons een week lang had verboden de berg te beklimmen en wij dreigden het land te verlaten, greep Koning Birendra in. Hij begreep dat niet alleen wij, maar ook Nepal zich belachelijk zou maken.
Thapa zelf bracht het bericht dat Birendra de cleaningexpeditie had bevolen zich tot het einde van onze expeditie niet hoger dan het basiskamp te vertonen. Het was duidelijk dat Thapa aangeslagen was door zijn verlies en van onze opmerking ‘Your King is a very clever man’ werd hij ook niet vrolijker.
| |
| |
Om toch iets te doen zijn de politiemannen begonnen met het schoonmaken van de omgeving van hun basiskamp. Han vertelde door de walkietalkie dat zij het werk laten doen door hun Sherpa's, die de bedoeling niet begrijpen en dozen drogen, blikjes op kleur sorteren en flessen kapot gooien. ‘What is clean mountain?’ vragen ze.
Alleen waardevol materiaal als aluminium wordt in manden verzameld en met yaks naar Namche Bazar gebracht. Normaal gebeurt dit ook, maar nu betaalt het politieteam de yaks en krijgen de Sherpa's een goed salaris.
| |
Zondag, 16 september 1984. 16.45 uur. Kamp 2
Met zijn vijven op pad. Edmond is misselijk, heeft hoofdpijn en keert na een half uur om. Met Joost ga ik verder. Dhorje en Ang Temba volgen ons en komen gelijktijdig met ons aan bij het hoogst bereikte punt van gisteren. Dhorje pakt een rol touw uit zijn rugzak en maakt met Ang Temba aanstalten omhoog te gaan. Joost en ik hebben maar te volgen.
Dit is niet onze manier van expeditieklimmen! Wij willen ook onze portie van het voorklimmen.
‘You members climb?’ vraagt Dhorje. Blij accepteert hij ons voorstel om de beurt voorop te klimmen. Later is Dhorje nog verbaasder als blijkt dat ook wij touw, sneeuwankers en hoekprofielen in de rugzak dragen. De Sherpa's zijn verloederde westerse klimmers gewend.
Na een uur barst ook Joost van de hoofdpijn en daalt af. Een paar uur werk ik met de Sherpa's in volmaakte harmonie verder. We sporen, graven kuilen voor de ankers en knopen touwen aan elkaar. Tot ik het niet eens ben met de manier waarop Ang Temba een ‘dead man’ in de sneeuw plaatst. De aluminium plaat met het lange touw zit niet diep genoeg in de sneeuw.
Ik krijg mijn zin en Dhorje haalt hem eruit. Met Ang Temba graaf ik een nieuwe kuil. Vanaf nu wordt het touw op de Hollandse manier verankerd.
| |
| |
De dag eindigt met een gezamenlijke vechtpartij tegen de loomheid, de dorst en de kniediepe sneeuw. We fixeren zes rollen touw. 7400 meter.
| |
Maandag, 17 september 1984. 20.20 uur. Kamp 2
Een van de eerste heldere nachten. De moesson is bijna afgelopen. We waren van plan om twee uur op te staan, maar we horen onze horloges niet piepen en worden om half drie gewekt door de kok Ang Tsering. We ontbijten, muesli uit de dagpakketten die eigenlijk bedoeld zijn voor kamp 3 en overleggen hoe we de doorvoer van materiaal op gang kunnen krijgen.
Gisteren hadden alle ijsvalsherpa's in kamp 2 een rustdag en aten van de voorraad chocola en gevriesdroogde maaltijden, zwaar en duur eten. We hadden afgesproken dat ze, net als wij, zouden rusten in het basiskamp. Ang Tsering zegt dat we dan premies moeten uitloven voor snelle transporten, ‘same as other expeditions’.
Om kwart over drie vertrekken we. Twee uur eerder dan Dhorje en Ang Temba, zodat we in ieder geval vóór de twee Sherpa's het einde van het touw bereiken.
We hebben zeven rollen bij ons. Meer is er niet in kamp 2. Als het lukt alle touw aan te brengen, betekenen deze drie dagen een geweldige doorbraak; Peter Hillary vertelde dat twee jaar geleden de Canadezen bijna tien dagen nodig hadden voor dit stuk. Als het mooi weer blijft moet na de gele band Zuid-Col in een week te bereiken zijn.
Toen we eergisteren voor het eerst naar de Lhotse-wand liepen, hadden we ons aan een touw gebonden. We zigzagden om de spleten en verlichtten de gletsjer met onze koplampen. Nu is er in de sneeuw een spoor, bij spleten staan dubbele vlaggetjes en we kunnen nu zonder klimtouw; het gemak je eigen tempo aan te houden weegt zwaarder dan het risico in een spleet te vallen.
Vijftig meter onder de randspleet, halverwege de
| |
| |
lawinekegel waar het vaste touw begint, binden we de stijgijzers onder de schoenen. Het vriest een graad of twintig. Door de riemen worden de schoenen verder aangesnoerd; daarom moet ik na elke stap mijn tenen ritmisch samentrekken. Een hand in de greep van de stijgklem, de andere hand daar weer omheen. Het zwoegen langs het touw begint. Het spoor van gisteren is dichtgesneeuwd, het touw moet ik bij iedere vier of vijf stappen losrukken. Waarom ben ik in hemelsnaam als eerste gegaan? Die twee onder mij hebben het bij lange na niet zo zwaar. Ik hoor Joost en Edmond vloeken omdat ik met mijn lange benen te grote stappen neem. Zij kunnen barsten - laat ze zelf voorop klimmen.
Om zeven uur walkietalkiecontact met het basiskamp. Peter ligt nog in zijn slaapzak en stelt slaperig vragen die ik pissig beantwoord. Hij zegt dat Han en Herman van plan zijn een telex naar Nederland te sturen omdat ze denken dat wij binnen een dag of vier op Zuid-Col staan en de top binnen bereik komt. Gisteren leken ze al gek met vroegtijdige schema's voor de topbeklimming, nu zijn ze het echt. Waar blijft de afspraak dat ieder zijn plaats voor de top moet verdienen door bijvoorbeeld eerst Zuid-Col aan te tikken?
‘Han drukt zich,’ zegt Edmond, ‘hij denkt dat wij tot Zuid-Col klimmen. Dan zijn wij kapot en kan hij fit naar de top.’
Het basiskamp wil op de hoogte gehouden worden, maar tot vanmiddag vijf uur wil ik geen verder contact. Het is te lastig iedere keer het klimmen te onderbreken om de vorderingen aan de xandertjes te melden.
‘Peter, wij klimmen tot de gele band. Zeg tegen Han dat hij vandaag met Edward naar kamp 2 komt. Morgen moet-ie het van ons overnemen. Over en sluiten.’
Om half negen ben ik met de twee Sherpa's aan het einde van het vaste touw. Ik zie onder me dat Joost afdaalt. De Pumori ligt ver onder me en boven zijn spits zie ik de top van de Cho Oyu.
De eerste touwrol klim ik uit. Door de ijle lucht wordt het stap na stap zwaarder. In mijn linkerhand heb ik
| |
| |
mijn pickel, in mijn rechter een ijsbijl. Dhorje zekert mij door het touw vast te maken aan een ingegraven dead man. Goed zekeren zou te veel tijd kosten. Ook Dhorje en Ang Temba zijn erop gebrand de gele band te bereiken. Hun kansen op de top stijgen dan ook. Knie in de sneeuw drukken, tenen bewegen, met de handen op pickel en ijsbijl rusten, voet op het platgedrukte stuk zetten, oprichten en weer die teleurstelling als ik wegzak. Na vier stappen moet ik op adem komen.
Hoe verder? Links onder de gele band door, zoals alle expedities de laatste jaren hebben gedaan? Of gewoon halverwege over de rotsen klimmen? We zijn dan korter in de lawinegeul, maar hoe moeilijk is die rots? Dhorje was gisteren voor de tweede weg, nu voor de eerste. Ik kies de tweede.
De volgende touwlengtes zijn voor Dhorje en Ang Temba. De vierde doe ik weer. Edmond komt bij ons en hij leidt de gevaarlijke traverse door de lawinegeul. Hij vraagt of ik hem wil filmen en ik klim twintig meter boven zijn spoor. Al die moeite voor twee minuten film, die toch niet te gebruiken is, omdat de camera door mijn gehijg te veel beweegt.
Na de vijfde lengte rust. Limonade, koekjes en chocoladerepen. De gele band lijkt zo dichtbij. De zevende lengte, de laatste, eis ik op. Ik heb iets met die rotsen, dus wil ik ze als eerste bereiken.
Ang Temba is vandaag sterker dan Dhorje en ik vraag hem het zesde touw uit te klimmen. Het kost hem bijna een half uur.
Kreunend klim ik achter hem aan. Als ik me met de laatste tachtig meter touw omhoog vecht, volgt Ang Temba mij. In trance klim ik omhoog. Het doet pijn. In mijn longen, in mijn benen. Ik zie stukken touw over de rotsen hangen. Restanten van een eerdere expeditie? Op een afstand van tien, vijftien meter van de gele band is mijn touw op, ik timmer een haak in het ijs en knoop het einde van het touw eraan. De rotshaken, schep en ijsbijl laat ik achter. De kracht om nog naar de rotsen te gaan heb ik niet. Ik geef Ang Temba mijn camera en vraag
| |
| |
hem een foto te maken. Als hij klikt lach ik. 7600 meter. 1982, kamp 5, mag ik vergeten.
Uitgeput gaan we langs het touw naar beneden. Glijdend, roetsjend. Halverwege prikken we bamboestokken in de sneeuw. Daar komt kamp 3.
Op de gletsjer zit ik lang voor me uit te staren. Vijftig meter verder zitten de anderen, ik heb genoeg aan mezelf.
Om vijf uur terug in het kamp. Te moe om mijn schoenen uit te trekken en met een hoest die iedereen verjaagt. Een nacht zonder Codinovo; de doos ‘Luchtwegen’ is nog in kamp 1.
| |
Dinsdag, 18 september 1984. 10.00 uur. Kamp 2
Na het ontbijt ruim ik mijn tent op. In de verte zie ik Edward die met vijf Sherpa's lasten naar de plaats van kamp 3 brengt. Met Joost en Edmond kijk ik naar het spoor over de Lhotsewand. Onze handtekening.
‘Kijk,’ zegt Edmond glunderend, ‘hij is over de randspleet.’ Het lijkt erop dat Edward zijn angst heeft overwonnen.
21.35 uur. Basiskamp. Op de gletsjer ontmoeten we Han.
‘Waarom kom je pas vandaag?’ vraagt Joost.
‘Ik had andere dingen te doen.’
‘Wat?’
‘Belangrijker zaken.’
‘Han,’ zegt Edmond, ‘je had nu daar moeten klimmen.’
Hij wijst naar de ijswand. ‘Er moet nog achthonderd meter touw worden vastgemaakt.’
‘We moesten filmen.’
Ik houd me afzijdig, de woordenwisseling glijdt langs me heen. Han is me geen obsessie meer waard. Als hij verkiest om verder te parasiteren, zal ik hem niet tegenhouden.
Ik praat met Mariska. De tros schreef me dat haar radioreportages prima waren, maar dat haar films tot
| |
| |
basiskamp waren mislukt. ‘Ik had mijn camera niet goed ingesteld,’ zegt ze en ze kijkt langs me heen naar Han. Het begrijpende geknik ergert me.
‘Als je zo nodig de hele tijd Han wilt filmen,’ zeg ik, ‘laat hij dan in godsnaam die witte tennispet afzetten. Zo is hij op film te herkenbaar.’
Tot in de ijsval lopen Joost en Edmond zich op te winden. ‘Waarom zei jij niets tegen Han?’
‘In '82 heb ik leren slikken,’ zeg ik, ‘en boven Zuid-Col kan Han op niemand terugvallen. Mocht hij zo de top bereiken, dan heeft hij het slim gespeeld.’
‘Wij drieën beklimmen de berg, maar sturen een parasiet naar de top,’ roept Joost.
Ik ga met Joost op bezoek in het politiekamp. Thapa is er niet en we spreken de arts, die zegt dat het femur dat was gevonden, het bovenbeen van Phu Dorje is. Het is de Sherpa die in 1969 bij kamp 2 na een val in een gletsjerspleet om het leven kwam. In vijftien jaar is hij met de gletsjer duizend meter gedaald.
De arts heeft nog andere resten gevonden en keert trots de jutezak om. De botten zijn door kraaien en hondjes afgekloven; in een plastic zak bewaart hij nagels en haar. Met Joost, die bijna klaar is met zijn studie medicijnen, puzzelt hij met de restanten. Als de man languit op de grond ligt, vraag ik hoe hij weet dat het Phu Dorje is.
‘Look his coat,’ hij pakt een rode plastic jas, ‘Sherpa's remember this coat of Phu Dorje.’ Ook de skibril en het klimtouw zijn herkend.
Joost vraagt waar de Sherpa wordt begraven, maar de arts reageert verbaasd: ‘We bring him to Kathmandu. Medical research in National Hospital.’
‘Why?’
‘Always medical research in hospital.’
Phu Dorje zal nooit hebben vermoed, dat hij, de eerste man die tweemaal de Everest beklom, eindigt in de la van een smerig ziekenhuis. Zijn femur zal de arts op de terugweg schenken aan het boeddhistische klooster in
| |
| |
Thyangboche. De monniken maken er een heilige toeter van.
| |
Vrijdag, 21 september 1984. 16.30 uur. Basiskamp
Mingma is teruggekeerd uit kamp 2. Hij loopt tussen de tenten door te stampvoeten. Hij is woedend en zegt dat zijn Sherpa's alleen nog maar mogen dragen; samen met ons voorklimmen heeft hij ze verboden. Hij wijst naar de tent van Han en Mariska en zegt verontwaardigd: ‘Sherpa hear all night noises there.’ Mingma had zijn Sherpa's verboden hun vrouwen naar het kamp te laten komen en verwachtte van ons enige solidariteit.
Als hij bedaard is vertelt hij wat er gebeurde. Na twee dagen van bevoorrading werd gisteren kamp 3 betrokken door Han, Edward, Mariska en twee Sherpa's. Vannacht werd Han ziek - hij had te veel ‘Chili’ gegeten. Edward vond het te koud, zodat alleen de Sherpa's op pad gingen met de bedoeling de gele band te beklimmen. Toen Han de tent verliet om af te dalen verbood hij ze verder te gaan.
Mingma begrijpt dat we zelf voorop willen klimmen, maar dan moeten we het ook doen en ‘nobody eats Chili here.’
20.10 uur. Door de walkietalkie meldde Herman vanuit kamp 2 dat Hanen Mariska morgen terugkeren naar het basiskamp. Hij hoopt dat wij zo snel mogelijk naar kamp 3 gaan om het klimmen voort te zetten. Het is mooi weer, de lucht is strak blauw en het waait niet. De expeditie ligt plat.
Ik lees mijn post. Rob schrijft dat hij het opvallend vindt dat er zo weinig ‘aardige’ mensen rondlopen in het Nederlandse klimwereldje: ‘Jij, ik, Han Timmers - het zijn allemaal etters, ze deugen niet en zitten boordevol rancune. Ik ken twee uitzonderingen, maar die zijn dan ook zo overdreven aardig dat ze nooit meemogen.’
Jet reageert verontwaardigd op een bandje dat door de tros is uitgezonden. ‘Als ik zoiets hoor, sta ik te jan- | |
| |
ken en denk ik: wat ben je hard. Wat voor mens ben jij? Begrijp je er dan niets meer van?’ Volgens haar had ik de beklimming vergeleken met Russische roulette. Ze schrijft dat ze meer van haar kwaadheid had willen opschrijven, maar ze wil me niet van mijn stuk brengen. ‘Ik hoop wel dat jij op de top komt na al je moeite en inzet.’ Het is de eerste brief van Jet waarin echt iets staat.
| |
Dinsdag, 25 september 1984. 17.00 uur. Kamp 3
Gisteren waren Joost en Edmond hoog boven de gele band bezig met het touw. Vanuit kamp 2 leken ze spinnen, verbonden door een ragfijne draad. Vandaag verlieten ze kamp 3 om een paar dagen te rusten en los ik ze af.
Boven de randspleet klimmen Lhakpa en Dawa voor mij. Met Dhorje en Ang Temba, die onder me aan het touw hangen, ga ik morgen verder op weg naar Zuid-Col - van Mingma mogen ze weer voorklimmen.
De harde wind jaagt de sneeuw op. Er vallen stukken ijs, ik denk dat Joost en Edmond niet voorzichtig genoeg afdalen. We worden bekogeld en ik schreeuw naar boven. Dan zie ik, op nog geen vijftig meter afstand, twee benen in een massa sneeuw langs schuiven. Naast de benen zit iemand. ‘Jezus,’ zeg ik, ‘Lhakpa en Dawa.’
De lawine komt voor de laatste knik in de wand tot stilstand. Lhakpa's hoofd komt boven de sneeuw uit. Zijn rugzak glijdt door en spat tweehonderd meter lager op de gletsjer uit elkaar. Als ik naar hem toe klim zegt hij aangeslagen: ‘If I was dead, I may have come back as a better climber.’ Het is zijn eerste expeditie. ‘You have medicine?’
Meer dan tweehonderdvijftig meter zijn de Sherpa's door de lawine meegesleurd. Lhakpa verorbert gretig de vitaminepillen die ik uit mijn rugzak haal en daalt af. Ik weet Dawa te overtuigen van het nut van zijn last en hij volgt me naar kamp 3. Het touw is op verschillende plaatsen gebroken, maar de verankeringen zitten nog op hun plaats.
| |
| |
| |
Maandag, 1 oktober 1984. 14.15 uur. Kamp 2
Vijf dagen niet geschreven.
Na de dag met de lawine volgden twee vreselijke nachten. Storm. De eerste nacht bulderden de lawines zelfs over de boxtent. Sneltreinen die met geweld op de tent van kamp 3 beukten. Donderend lawaai, tot de tent met sneeuw en ijs was bedekt en het geluid minder werd. Ook overdag bleven we ondergedoken in de slaapzak.
De tweede dag leek de wind afgenomen en klom ik in de spindrift met Dhorje en Ang Temba honderd meter boven de tent. Maar het was te koud en het waaide te hard om verder te werken. In tien dagen waren boven de gele band maar twee rollen touw aangebracht. Als in 1982, bij kamp 5, was de expeditie verzand in geklooi.
Terwijl ik rustte in kamp 2 werkten Edmond en Joost ieder nog een dag vanuit kamp 3 en bevestigden met een Sherpa de laatste zeshonderd meter touw tot op een rotspijler, vlak voor Zuid-Col. Toen Joost gisteren terugkwam gingen Edmond en ik hem tegemoet. We gaven hem thee en namen zijn rugzak over. We zwegen en keken omhoog naar het meer dan duizend meter hoge spoor dat naar de magische grens van achtduizend meter leidt. Een intiem gevoel - met zijn drieën hadden we iets gedaan wat geen van ons alleen ooit gelukt zou zijn: wij hadden de Lhotsewand beklommen.
Vandaag is Edward met zeven Sherpa's op weg om tenten, zuurstofflessen, gas en eten voor kamp 4 te brengen. Han, Mingma en Dhorje vertrokken een uur geleden. Zij zullen in kamp 3 overnachten. Morgen gaan ze door naar Zuid-Col om vandaar woensdag naar de top te klimmen.
Han weigerde Edmond of Joost in zijn team op te nemen.
‘Waarom niet Han, ze hebben het verdiend.’
‘Laat ze morgen maar met jou meegaan.’
‘Twee expedities, je hebt alleen een sneeuwhol gegraven en zelfs dat stortte in. Denk je nu wel te presteren?’
Han beriep zich op de afspraken die we in Nederland
| |
| |
maakten en was door de nabijheid van het succes niet meer te bereiken. Zijn ogen hadden de Everest al beklommen.
| |
Woensdag, 10 oktober 1984. 15.00 uur. Kamp 2
Acht dagen niet geschreven.
Die middag, 1 oktober, was Edward er niet in geslaagd op Zuid-Col te komen en hadden de Sherpa's hun lasten hoog achtergelaten. Han daalde in de schemering weer af. Hij vond het te zwaar om zelf met die lasten te sjouwen en liet het aan Mingma en Dhorje over.
Joost en Edmond waren nijdig. Ik zei dat het stom was dat zij zich opwonden en dat Han met zijn poging mocht doen wat hij wilde, maar terug in mijn tent zinderde ik van nijd en beet ik mijn lip stuk. Ik dacht aan de woorden van Mathieu, dat een expeditie zich in haar topkandidaten moet herkennen. Terwijl Jet door mijn hoofd doolde, viel ik in slaap.
Woensdag 3 oktober, als de twee Sherpa's kamp 4 hebben gevestigd, klimt Han in één ruk naar Zuid-Col. Tegen een uur of vier komt hij aan. Door de walkietalkie klinkt hij als een klein ziek vogeltje. Hij is teleurgesteld. Dhorje is ziek. Hij heeft een zeer been en 's morgens heeft hij een tijdlang niet kunnen spreken, waarschijnlijk hersenoedeem. Mingma is moe. Hij is wel tien keer op en neer gegaan om de lasten van Edwards depot naar het kamp te brengen. In de tent is het een rotzooi. Het stormt op Zuid-Col.
Overleg. Dhorje zal direct afdalen, Mingma de volgende dag. Han stelt zijn toppoging een dag uit en zal zich aansluiten bij mijn groep.
Dhorje wordt onderaan het vaste touw opgewacht en krijgt, terug in kamp 2, zuurstof toegediend. Om het uur wordt hij 's nachts gewekt om zijn reacties te controleren en hem wat te laten drinken. De volgende dag gaat hij onder begeleiding terug naar het basiskamp.
| |
| |
Donderdag 4 oktober gaan Ang Temba, Joost, Edmond en ik naar kamp 4. Ik moest kiezen tussen twee sterke Sherpa's: Ganesh en Ang Temba. Met Ang Temba had ik drie dagen in de Lhotsewand gewerkt en twee stormnachten doorgebracht in kamp 3. Dus koos ik hem.
Mariska gaat mee om te filmen. Zij overnacht in kamp 3 en zal de volgende dag naar Zuid-Col gaan om daar de terugkomst van ‘het topteam’ te filmen.
Wij vertrekken om vier uur 's ochtends. We hebben het gevoel dat we het gaan maken. Het weer is goed. Het lijkt te waaien op Zuid-Col, maar daar waait het altijd.
Een lange, zware tocht. Ik merk dat ik langzamer ga dan twee weken geleden. Een slechte dag? Of ben ik gewoon mijn krachten kwijt?
Als ik 's avonds tegen schemering Zuid-Col bereik, hebben Joost en Edmond de tweede koepeltent al opgezet. Het stormt nog steeds. 7980 meter, een tochtgat tussen Everest en Lhotse, tussen Nepal en Tibet. Van foto's herinner ik me tenten op rotsig terrein. Nu is alles bedekt met sneeuw. Alle sporen van vorige expedities zijn toegedekt. We kijken of we die dode mevrouw Schmatz kunnen zien. Zij moet zo'n driehonderd meter hoger zitten. Al zes jaar lang! Uitgeput is zij gaan zitten tijdens de afdaling en, met haar tent in zicht, overvallen door de nacht en de kou. Morgen zullen we haar tegenkomen.
Met Joost en Edmond deel ik de tweepersoonstent, Han zit met Ang Temba in de andere. Als we met hem willen praten, wachten we tot de wind wegvalt en geven met zijn drieën een schreeuw. Als Han het heeft gehoord, praat ik met hem door de walkietalkie, diep weggedoken in de slaapzak.
Ik vertel Han onze strategie: twee man sporen vooruit met twee zuurstofflessen in de rugzak, vier liter per minuut. De andere twee nemen één fles en gebruiken twee liter. Voor meer dan tien uur zuurstof. Genoeg om de top te bereiken en veilig terug te komen.
We zijn opgewonden. Morgen misschien de grootste dag van ons leven!
| |
| |
Het koken begint. We smelten het ijs op de twee wiebelige branders en gieten het als thee en limonade haar binnen. Eten heeft geen zin, de stofwisseling staat op deze hoogte praktisch stil. We teren in op onze reserves.
Het blijft stormen. We kunnen elkaar door het geklapper van de tent niet meer verstaan. Om negen uur zetten we de zuurstofmaskers op en proberen te slapen. Voor Joost en Edmond nieuw; ik herinner me de nachten aan de andere kant van de berg. De warmte van de zuurstof die door mijn lichaam vloeit.
Om middernacht steken we de branders weer aan en gaan tot twee uur door met drinken. Daarna aankleden. De punten van de stijgijzers prikken in slaapmatten, grondzeil en deur, maar buiten onderbinden zou te veel gevaar voor bevriezing van onze vingers opleveren. De thermometer aan mijn rugzak staat op min vijfendertig. Dieper kan hij niet zakken.
Aangekleed. Nu nog de zuurstof. Joost gaat naar buiten en geeft de flessen aan. Net als twee jaar geleden zijn de kranen vastgevroren. Stuk voor stuk moet ik ze in de gasvlam ontdooien. Han roept dat Ang Temba ziek is en niet meegaat.
Zodra de eerste flessen zijn ontdooid gaan Han en Joost op weg. Ieder met een fles op de rug. Edmond volgt hen om half vier. Ik wil een kwartier later met twee flessen vertrekken. Als ik wegloop hoor ik gekrijs. Het is Ang Temba. Ik rits zijn tent open. Hij ligt in zijn slaapzak en heeft net overgegeven. Hij zegt dat hij de hele nacht geen zuurstof heeft gekregen en klaagt over vreselijke hoofdpijn.
Godverdomme, ook dat nog. Ik beloof hem dat ik binnen een uur terug ben. Ga Edmond achterna. Haal hem binnen een half uur in en zeg hem dat ik omkeer om voor Ang Temba te zorgen. Met tranen in de ogen ga ik terug. Ik voel me een lul. Waarom kan ik hem daar niet gewoon laten liggen? Twee jaar werken naar de kloten! Hij kan zichzelf toch redden! Vloekend kruip ik in mijn tent, leg een slaapzak voor Ang Temba neer, zet de zuurstof klaar en ga hem halen.
| |
| |
Han, Joost en Edmond zijn al tweehonderd meter gestegen. Han voorop. Alleen de route is merkwaardig. Te veel naar rechts? Maar wat heb ik ermee te maken? Dat klimmen is mijn zaak niet meer.
Ang Temba lijkt dankbaar voor de hulp. Zuurstof, pillen tegen de koppijn, drank - en om tien uur vertrekt de zak vrolijk naar beneden. Woedend zet ik mijn masker op, gas op twee en probeer te slapen.
Rond twee uur komt Mariska en ik lucht mijn hart. Wat voor klootzak ik ben om me te laten misleiden door het gejank van Ang Temba. Die christelijke naastenliefde!
Om drie uur komt Han naar beneden. De top is bij lange na niet gehaald. Meer dan tweehonderd meter onder de zuidtop is hij omgekeerd. Vastgelopen in de diepe sneeuw. Hans gezicht is gezwollen. Zijn rimpels en tranende ogen tekenen zijn falen.
Joost en Edmond zijn verder doorgegaan, tot ongeveer 8600 meter, maar ook zij zijn nu in de verte zichtbaar, bezig met afdalen. Han gaat verder naar kamp 2, Edmond doet later hetzelfde. Voor hij vertrekt zegt hij dat hij last heeft van koude vingers. Voor Joost is het te laat om verder te gaan. Hij slaapt nog een nacht in het kamp.
Eerste poging mislukt. Drie klimmers opgebrand! Overleg. Wachten met Mariska. Drie dagen storm. Ik heb het gevoel gek te worden van het gebulder. IJs smelten, drinken, sluimeren, we raken verslaafd aan de zuurstof. Een keer per dag naar buiten om de tenten met gebruikte zuurstofflessen opnieuw te verankeren.
Onze tent staat nog redelijk. De andere tent is van een bol veranderd in een peer. Even dacht ik dat hij was weggeblazen, omdat we hem door de winkelhaak in de deur niet meer zagen. Gelukkig zat hij nog aan een scheerlijn vast en bleek boven onze tent te hangen.
Zondag 7 oktober. Drie Sherpa's hebben nieuwe zuurstofflessen gebracht. Edward is gekomen; Ganesh en Ang
| |
| |
Temba zitten in de andere tent. Een van hen zal vannacht met ons naar boven gaan. Dit keer hoef ik niet te kiezen; ze maken zelf uit wie meegaat. Vanuit het basiskamp suggereerde Han nog dat hij met Amerikaanse klimmers van Thapa's team over een week een poging zal doen. ‘Ze zijn toffer dan ik had gedacht en we moeten flexibel blijven,’ zegt hij door de walkietalkie. We hebben het verboden en nu wil hij over een paar dagen met Edmond een tweede beklimming ondernemen.
Ik heb het al drie dagen ijskoud. Voel me ellendig. Heeft mijn poging nog zin? Ben ik niet al te veel verzwakt na die lange tijd in dit kamp? Ik voelde me al niet zo sterk toen ik donderdag hierheen klom.
Ik heb geleerd van de eerste poging: alle zuurstofflessen die we meenemen liggen in de tent. Om tien uur 's avonds beginnen we met koken. Om middernacht willen we vertrekken. We schreeuwen naar de twee Sherpa's. Ze antwoorden dat ze wakker zijn.
Maandag 8 oktober, half een. Edward kruipt als eerste naar buiten en gaat naar de andere tent. Ganesh en Ang Temba liggen nog in hun slaapzak. Ze klagen over hoofdpijn. Ik word razend, verlaat de tent en ga vreselijk tegen ze tekeer. Dreig zelfs ze net zo lang met hun hoofden tegen elkaar te slaan tot er een toezegt mee te zullen klimmen. Ganesh knikt.
Mariska en ik gaan vooruit. Ik heb twee flessen in mijn rugzak. Ganesh zal er ook twee nemen; Mariska en Edward ieder een. Ganesh en ik zullen, met een hogere zuurstofstand, het meeste sporen in de diepe sneeuw.
In het licht van de koplampen klimmen we boven de storm van Zuid-Col uit. Hier zou mevrouw Schmatz moeten zitten. Ze is er niet meer. Zeker weggewaaid. Onder ons nadert langzaam een lichtje. We wachten even. Het is Ganesh. Gelukkig heeft hij inderdaad twee flessen bij zich. Edward is zeker omgekeerd. Opgesloten achter mijn zuurstofmasker klim ik verder. Ik volg de middelste goot van de zuidwand. Drie schoppen, een trede. Twee klappen met de pickel voor een handvat. Pickel in de sneeuw. Oprichten. Met de regelaar op vier liter per
| |
| |
minuut kan het zonder uit te rusten. Zo voel ik me wel weer sterk.
Als het licht begint te worden is mijn eerste fles leeg. Vijf uur zijn we al aan het klimmen. Ik laat de fles achter. Ganesh moet nu sporen. Ik zet zijn gas hoger. Dat van mij gaat terug naar twee. Ik voel me verlamd. Meer dan eerst opgesloten binnen mijn kleren, skibril en masker. Ik luister naar het geruststellende gesis van de zuurstofregelaar. Gefluister, maar de woorden kan ik niet verstaan. Met moeite houd ik Ganesh bij. Waarom volgt Mariska zo gemakkelijk en doet het mij zo'n pijn?
Ganesh wil rechtdoor. Hij moet rechtsaf! Door die ijsgoot zijn Joost en Edmond afgedaald. Dat komt uit op hun spoor! Waarom is hij zo eigenwijs? ‘Rechtsaf,’ murmel ik en gebaar met mijn pickel. ok, vanaf nu ben ik echt de baas.
We komen bij de graat. Daarachter loopt gelukkig nog het spoor van Joost en Edmond. Drie dagen en niet dichtgewaaid. We stoppen een kwartier. Niet alleen het klimmen gaat traag. Ook de rugzak losmaken, afdoen, iets eruit pakken, de rugzak sluiten en omgespen. Maar het traagst gaat het denken. Ik ben er alleen in de verte bij en zie mezelf alles doen.
Verder omhoog. Langs de graat. Tot hier zijn Joost en Edmond dus gekomen. Twee diepe geulen in de sneeuw. Blijkbaar vastgelopen in de poeder.
Ganesh' eerste fles is leeg. We gooien hem naar beneden. Mariska heeft nog maar voor een kleine twee uur lucht en keert om. Eerst probeert Ganesh een gang te maken, omhoog door de diepe sneeuw. Daarna ik. Beiden lopen we op okselhoogte vast. Hoger komen we niet.
Meer naar links? Langs de rotsen? Ganesh gaat voor. Het gaat. Langzaam, maar het lukt. We moeten zelfs over de rotsen. Brokkelig en verkeerd gelaagd. Daarna op de graat. Poedersneeuw, waarvan alleen de bovenlaag gehard is door de wind. Als ik me voorzichtig opricht, kan ik erop staan. Het klinkt hol. Een te ruwe beweging en ik zak door de bovenlaag in de zachte poeder. Levensgevaarlijk! Als op een surfplank kan ik met mijn
| |
| |
stijgijzers op een harde sneeuwplaat naar beneden schieten.
Een stap. Stilstaan. Wat doe ik hier? Even zitten? Nee! Omkeren? Nee, pas op de top mag ik omkeren! Dit is toch zinloos? Ja, maar doorgaan. Ik wacht nog vijf tellen. Volgende stap.
Tweehonderd meter klim ik zo omhoog, decimeter na decimeter. Eindelijk de zuidtop. Ganesh pakt het Nepalese vlaggetje en gaat zitten, klaar voor de foto. Hij denkt dat het de hoofdtop is. Die is iets hoger en nog zeshonderd meter verder. Een scherpe graat. Eerst dalend, daarna langzaam stijgend. Tot de ‘Hillary-step’, een steile rots, twintig meter hoog. Daarboven een lange sneeuwgraat tot de echte top. Wat ver! En wat een rot stuk! Zo ken ik het helemaal niet van foto's.
Het is kwart over drie. Ganesh wil niet verder. Ik eigenlijk ook niet. Ik maak foto's van Ganesh. Daarna Ganesh met het toestel, ik met wel tien vlaggetjes. Foto na foto. Tot de transporthandel vastvriest. Toestel onder Ganesh' donsjas en wachten tot het ontdooid is. De filmcamera werkt niet.
We doen alles af. Rugzak en zuurstofmasker. Verdoofd zitten we naast elkaar. Ik heb nog voor een uur zuurstof. Ganesh voor ruim vier. Hij wil afdalen. Ik ook, maar zeg dat ik alleen nog even verder ga. Ganesh knikt.
Licht, zonder rugzak en zuurstoffles, maar zwaar daal ik eerst een meter of vijf af over schuimsneeuw. Op een brokkelige corniche, een overhangende sneeuwrichel. Naar het zadel. Corniche naar links, daarna een kleinere naar rechts. Hillary-step. Dat het stuk rots zo hoog is! Hillary was een ijsklimmer. En ruim dertig jaar geleden. Dat hij dit kon klimmen!
Er hangen touwen. Twee ervan trek ik direct los. Een nieuwer paar blijft zitten als ik ruk. Langzaam trek ik mezelf met mijn handen omhoog. Met mijn voeten op de rots. Ganesh zit nog steeds op de zuidtop. Een corniche naar rechts. Dit is goede sneeuw.
| |
| |
Om half vijf op de top. 8848 meter. Het sneeuwt. Praktisch geen wind. Ik zoek de kleine aluminium paal. Restant van de Chinese driepoot uit 1975. Weg! Met mijn pickel zwaai ik door de dikke wolk die naar het noorden hangt. Sneeuwkristallen lijken op te lichten. Noord-Col en de plaats van het basiskamp twee jaar geleden kan ik niet zien. Wel de plek tot waar ik toen gekomen ben. Vlak onder de Yellow Band. Geen mooie gedachten. Half vijf. Veel te laat. Ik mis Joost en Edmond. Ganesh zwaait. Hij daalt af. Hoe lang ben ik onderweg? Zonder drinken. Is het allemaal voorbij? Nee! Voel me eenzaam, ben bang.
Naar beneden. Langs de touwen bij de rots. Corniche naar rechts, corniche naar links. De brokkelige sneeuwrichel. Een stuk valt weg als ik mijn voet weghaal. Door het gat kijk ik langs de noordoostwand. Omhoog door de schuimsneeuw; zuidtop. Rugzak, zuurstof. Opletten. Tot waar Joost en Edmond gekomen zijn. In de diepte zie ik Ganesh. Hij is heelhuids over de geharde poedersneeuw gedaald, dus ik kom er ook!
Het is gelukt! 8600 meter. Niet weggeschoten op een plak sneeuw! De zuurstof is op. Rugzak af, fles eruit. Weg ermee. Nee, regelaar en masker bewaren. Walkietalkie. Kamp 2. Zuidtop gehaald? Ja, top ook. Onzinnige vragen. Komt straks wel. Weggooien? Nee, terug in de rugzak.
Zonder zuurstof verder. Ik zie de tenten. Het schemert, maar het is volle maan. Wat zijn die bergen mooi. Hoe heet die hoge ook al weer? Is die gele steen daar in Tibet de rots van Xegar?
Nu naar rechts, van de graat de zuidwand in. Voorzichtig. Je mag alles denken, als je je voeten maar goed neerzet. Nee, mevrouw Schmatz, ik ga daar niet zitten. ok Mingma, als jij het wilt ga ik hier wel omheen.
Ik hallucineer, maar ik daal, dus is het goed. Ik hoor Brei; ‘Chanson comique’ gonst door mijn hoofd. Waarom wordt de Lhotse maar niet hoger? Ja, eindelijk, het wordt een echte berg.
| |
| |
De wind van Zuid-Col. De zon is onder. Nu alleen nog maar de maan. Mijn koplamp zit in mijn rugzak; daar kan ik niet bij. Ja, Jet - Judith, ik kom terug.
Een lampje bij de tenten. Zeker van Mariska. Ja, ik kom. Voordat ik op de vlakte van Zuid-Col ben moet ik goed kijken waar de tenten staan. Verdomme een wolk, mist! Een stijgijzerspoor. Van Ganesh? Ik volg het. Er komt een tweede spoor naast. Ik kijk om en zie dat het de afdrukken van mijn eigen stijgijzers zijn. Janken. Ik zak in een spleet. Zal ik wachten en proberen te slapen? Nee, nee, tien stappen lopen, even zitten en weer tien stappen lopen. Negen mag ook. De wind gaat bulderen. Weg wolk. Daar is de tent. Nog een half uur...
Ik laat me achterover in de tent vallen. Edward en Mariska hadden me gehoord. Half acht. Ruim tweeentwintig uur in touw. Ik kan niets drinken. Moet overgeven. Wil zuurstof. Langzaam komt het verhaal. Top? Nee, want zuidtop met Ganesh. Ja, op de hoofdtop alleen.
Tot elf uur kookt Edward voor me. Walkietalkiecontact met kamp 2. Gejuich. 's Nachts blaast de wind onder het grondzeil door. Ik wil er niets meer mee te maken hebben en neem twee slaappillen. Heerlijk aan de zuurstof op vijf.
De volgende morgen ben ik te moe om zittend mijn hoofd rechtop te houden. Ganesh en Ang Temba verlaten hun tent en dalen af. Edward volgt ze. Mariska en ik koken en drinken tot twaalf uur, verankeren de tent voor de laatste keer en vertrekken dan ook.
Het eerste stuk van de afdaling gaat nog, maar later kan ik alleen ‘abseilend’, glijdend langs het touw, naar beneden. Voortdurend naar achteren kijken om zachte sneeuw te ontwijken.
Kamp 3. Ik ga door. Mariska vraagt door de walkietalkie of iemand ons tegemoet wil komen. Eindelijk zie ik twee rode stippen kamp 2 verlaten. Op twee peppillen bereik ik de spleet onderaan de wand. Een ladder. De gletsjer. Joost en Peter. We huilen. Drank.
| |
| |
Joost vertelt dat vanmorgen twee Australiërs, Craig Nottle en Fred Fromm, zijn omgekomen. Aan de noordkant van de berg op 8500 meter. Eerst Craig, onderuitgeschoten in die rottige poedersneeuw, daarna Fred. Godverdomme! Peter Hillary is met de rest van zijn groep afgedaald.
Terug in kamp 2 zitten we met de Sherpa's en de vier Australiërs in de keukentent. We feliciteren en condoleren. Bedrukt drink ik liter na liter.
Voor ik in mijn slaapzak kruip zit ik met Joost en Edmond in mijn tent. Edmond haalt de recorder en speelt zo hard mogelijk zijn afgrijselijke muziek. We luisteren. We zijn blij dat het ons gelukt is.
Met zuurstof geslapen. Vanmorgen heeft Peter mij een infuus gegeven, ik drink nog steeds veel.
18.40 uur. Han en Edmond zijn met Pertemba naar kamp 4 geklommen - met tegenzin hebben we ze laten vertrekken. Een tent is weggewaaid. Van de andere is alleen de binnentent over en zijn de stokken gebroken. Door de walkietalkie horen we het geloei van de hoogtestorm. Geen tweede beklimming; morgen dalen ze af.
| |
Zaterdag, 13 oktober 1984. 22.30 uur. Basiskamp
Ik hoor dat de Sherpa's nog steeds feesten in de grote keukentent. Met bier, whisky en Sherpani. Onze expeditie is afgelopen. Met top, zonder ongevallen. Overmorgen vertrekken we, de meeste dozen zijn ingepakt.
Drie Sherpa's hebben vandaag kamp 1 ontmanteld. Zij waren de laatsten die door de ijsval klommen. Ik ben gisteren, na twee dagen kamp 2, afgedaald. De laatste nacht werd ons kamp getroffen door een zware storm. Windstoten denderden langs de zuidwestwand naar beneden en rolden over onze tenten. Een half uur lang moest ik met mijn voeten de bogen van mijn koepeltent ondersteunen om te voorkomen dat ze onder het geweld bezweken. De Everest liet weten dat we moesten opdon- | |
| |
deren. De schade: twee tenten weggewaaid, drie kapot en de keukentent geruïneerd. De twee tenten op Zuid-Col waren al verwoest door de wind, die van kamp 3 door lawines en stuifsneeuw.
De ijsval was onherkenbaar. Nieuwe spleten, nieuwe ladders. Honderd meter van de route was bedolven onder een omgevallen serac. Ik moest me haasten, maar kon het niet. Alleen als ik zijdelings liep konden mijn knieën mijn lichaam dragen. Negen uur deed ik over de afdaling. Normaal nog geen drie.
Van de vierenzeventig kilo die ik normaal weeg, is nog maar achtenvijftig over. Ook nu, na een nacht echt slapen ben ik moe. Heel moe.
Morgenavond nemen we officieel afscheid van deze plek. We hebben de andere expedities uitgenodigd mee te eten. Peter Hillary heeft al toegezegd dat hij komt. Van de Slowaken is alleen Iwan Fialla in het basiskamp, de rest van de groep zit in kamp 2. Morgen gaan twee Slowaken en een Sherpa naar hun hoogste kamp op 8250 meter om een dag later de top te beklimmen.
Thapa weet nog niet of hij zelf tijd heeft om ons te bezoeken. Al zijn aandacht gaat nu uit naar de bevoorrading van kamp 2. Over een week wil hij op Zuid-Col zitten. Thapa zal morgen tegen Han zeggen hoeveel van zijn mannen wij kunnen verwachten.
Als Han niet hoeft te pakken, zit hij in het politiekamp. Sinds een week is hij dik bevriend met een van de Amerikaanse klimmers en Mariska beweert dat hij plannen heeft om met haar en die Amerikaan over twee jaar terug te keren voor een nieuwe poging.
|
|