Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– AuteursrechtvrijStem: Als 't begint.Jn Oostenrijk daer staet een Huys,
Seer fraey en wel ten toone,
Van mormer en Albastert steen,
En blinkt van Goude schoone.
2
Daer op so leyd een Jongeling teer,
Op zijnen hals gevangen,
Wel veertig vademen onder de aerd,
By Aderen en by Slangen.
3
Sijn Vader quam tot Rosenberg
Al voor den Toorn gegangen,
Og Soone liefste Soone van mijn,
Hoe zwaer legt gy gevangen.
| |
[pagina 681]
| |
4
Og Vader liefste Vader mijn,
Seer zwaer leg ik gevangen
Wel veertig vademen onder de Aerd,
By Aderen ende by Slangen.
5
Zijn Vader wel tot de Heeren sprak
Wilt mijn den gevangen los geven,
Drie honderd Goud-guldens sal ik u strak,
wel voor den Jongeling geven.
6
Drie honderd Goud-gulden helpen u niet,
De Jongeling die moet sneven,
Hy draegt een Goude keten ziet,
Die brengt hem om zijn leven.
7
Dat hy een Gouden keten draegt,
Die en heeft hy niet gestoolen,
Die heeft hem vereert een schoone maegt,
Uyt Liefden onverhoolen.
8
Men haeld den Jongeling uyt den Toorn,
En gaf hem 't Sacramenten schoon,
Og Rijker God van den Hemel,
Nu gaet het aen mijn enden.
9
Men voerden hem voort ter Poorten uyt,
Die Leere moest hy opstijgen,
Og Meester laet mijn een kleyne tijd,
mijn Jonk leven beschreyen.
10
Een korten tijd en laet ik u niet,
Of gy my mogt ontrunnen,
Geeft my een zijde doekje ziet,
Dat ik zijn oogen mogte verbinden.
11
Og mijn oogen verbind dog niet,
Jk moet de Wereld aenschouwen,
Jk zie nu en nimmermeer,
Dies leyd mijn Jonk hert in rouwen.
12
Jk treur niet om mijn Jonge lijf,
| |
[pagina 682]
| |
Nog om mijn Jonge leven,
maer om mijn Vrou Moeder die thuys;
Sit in droefheyd en sneven.
13
Zijn vader onder 't Geregte stond
Zijn hert dat scheen te breken,
Og Soone liefste Soone mijn:
Uwen dood sal ik wreeken.
14
Og Vader liefste Vader mijn,
mijn dood en wilt niet wreeken,
Op dat mijn Ziel niet komt in pijn,
Onschuldig wil ik sterven.
15
Des derden daegs met klaren toon
Sag men een Engel blinken,
neemt af neemt af den Jongeling schoon
of de stad die sal verzinken.
16
Ontrent drie maenden na dien dag
Zijn dood die was gewrooken,
Daer waren al over de dertig man,
om den Jongeling dood gestoken.
EYNDE. |
|