Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– AuteursrechtvrijVoys: Liefhebbers die de Zee bemind.Ach hoe lang mijn Liefje hoe lang?
Hoe lang sal 't lijden nog duuren?
Geen Minnaer viel 't op aerd soo bang,
Geen Minnaer kon 't lijden besuuren,
Dat ik om u gewilliglijk draeg,
Al stuurt gy mijn plaeg op plaeg,
Jk blijf nog even graeg.
Gelijk de Weerhaen waeyd en draeyt,
Keert en wend met alle winden,
Na dat de wint veranderlijk waeyt,
So draey ik altijd na u Beminde,
Na dat 't u gaet ook hoe gy lijd,
Benje wat vrolijk soo ben ik mee blijd,
En treurje soo treur ik altijd.
Jou haertjes glimmen so geel als Goud,
Zy kruyven als wijngaerts ranke en krulle,
Jou voorhooft datje so cierlijk hout,
En daer geen kreukjes in komen en sullen,
Geen pokjes of smetjes die zijn aldaer,
Sy is so glat so blank so klaer,
Of 't schoon albastert waer.
Jou Lipjes roder als root Corael,
Ja roder als roode karsjes schijnen,
Jou kleyne Tandtjes altemael
Die pronke als Peerle en robijnen,
Jou Aessem jou waesem die van u
| |
[pagina 265]
| |
gaet,
't Ruykt als Kanneel of Muskelaet,
Of Ovitenates gebraed
Jou Keeltje is so exelent,
Jou Tongetje is zo wel behangen,
Gy daer lustig mee zingen kent,
Stigtigen zedige, boertige sangen,
Jou stemmetje als de Nagtegael klinkt,
Wanneer gy een lieflijk deuntje zingt,
Mijn hart van vreugde opspringt.
Gelijk als de sneeu soo wit is jou hals,
de adertjes aerdig daer door swieren,
Gy bent dan schier volmaekt van als,
Van leden en seden en goe manieren,
Want als gy by dag en savonds laet,
Met u gespeeltjes uyt wandelen gaet,
Soo pronkt gy over straet.
Jou voetjes die gy so net verset,
Die doen u muyltjes of klikkertjes kraken,
Gy treet u treetjes so fier en so net,
Dat gy de aerd nou schijnt te raken
Gy sout 'er gemakkelijk drie of vier,
Na de gewoonte van dese manier,
Treden in een zacier.
Mijn Ooren die hooren noyt soeter geluyt,
Als gy met u Montje kunt maken,
Maer het woordtje en wilder niet uyt,
Og dat 'er dat woord eens uyt kost raken,
Mijn weene en steene dat was gedaen,
Mijn lijden en strijden liet ik staen
Jk schreyde niet eenen traen.
Mijn Lust en rust mijn Leven en vreugd,
Mijn hoop en troost mijn schoon Godinne,
'k weet niet hoe gy so wesen meugt,
Jk weet niet hoe ik u mag beminnen,
Daer gy my stadig bespot belagt,
En daer ik gestadig by dag en nagt,
U gonst en jonst verwagt.
Jk eet ik drink ik zit of ik sta,
Jk slaep ik
| |
[pagina 266]
| |
waek ik leg of ik droome,
Jk rey ik vaer ik loop of ik ga,
Geen rust of vreugd kan in jou komen,
Hoe benje so straf so stuurs en so fel,
Jk hoop 't Vagevier of de hel,
Jou soo niet pijnigen sel.
Segter mijn liefje wat dat mijn schort,
Ben ik een slordiger of een plompert,
Ben ik te sedig of ben ik te kort,
Ben ik een drogert, Of ben ik een dronkert,
Ben ik te milt of ben ik te vrek,
Ben ik te vroed of ben ik te gek,
Wat heb ik voor een gebrek.
Ben ik te groen of ben ik verdort,
Ben ik een roemer of ben ik een klager,
Ben ik te lang of ben ik te kort,
Ben ik te vet of ben ik te mager,
Ben ik te blood of ben ik te stout,
Ben ik te heet of ben ik te koud,
Of ben ik te jong of te oud.
Maer wil ik eens seggen wat dat ik agt,
de oorsaek te wesen waer op gy gaet toeven,
En dat gy soo lang de doode luy slagt,
Jk denk dat doeje om mijn te bedroeven,
Of ik in liefde sal blijven getrou
Daer gy mijn aen doet druk en rou,
Eer gy wil zijn mijn Vrouw.
Princesse so lang mijn oogen opstaen,
Zo lang mijn oore 't hoore kraken,
So lang als mijn neus de reuk kan ontfaen,
So lang als mijn tong de spijse smaken,
Soo lang als ik heb gevoel aldaer,
Sonder dat noyt geen man en waere,
So blijf ik u getrou minnaer.
EYNDE. |
|