Meiregen: een bundel kinderverzen(1925)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] De Zevenster Zeven kleine sterretjes Dorsten niet alleene Door het groote zwarte veld Van den hemel henen. 't Wolkenpad dat was zoo smal En het was zoo duister; En ze hoorden overal Zacht en vreemd gefluister. ‘Laat ons liever samen gaan’, Zei één van de zeven, ‘Dicht tegen elkander aan; Wij zijn toch ook neven’. [pagina 59] [p. 59] En de tweede zei: ‘Gewis, Samen zijn we dapper; Maar dit kleintje zie, dat is Niet zoo'n sterke stapper’. ‘Dan moet die in 't midden staan’, Zei de grootste sterre; ‘En dan gaan we zoetjes aan En niet al te verre’. En ze kropen bij elkaar Met de kopjes, zeven Kleine blonde scharrelaars Die nu dapper zweven. Als je 's avonds buiten komt Kun je ze zien wand'len: De gezichtjes blij en rond, Blank als rijpe amand'len. Vorige Volgende