Meiregen: een bundel kinderverzen(1925)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] [pagina 29] [p. 29] De Merel Een merel fluit, een merel tuit, Of er maar al Een belleken luidt In de hooge donk're boomen; Hij tinkelt zoo hel, Hij rinkelt zoo fel, Of hij ons noodt Met zilveren schel, Aan zijn vroolijken disch te komen. Zeg, hoor je wel dat lustig spel, Die zuiv're fluit, Dat belleken snel Tusschen al die donk're blaad'ren? O is het niet net Of schapekens met Kling' lende klokjes, Dansend van pret, Van een zomersche heide naad'ren? Een merel tuit, een merel fluit, Roept je je huis, Je stadswijk uit Naar de gouden zonneweiden. Jongens, komt aan! Thans veldwaarts gegaan! Onder 't geboomt Waar merelen slaan Willen blijde we zijn met de blijden! Vorige Volgende