Meiregen: een bundel kinderverzen(1925)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Soezela-Doezela Soezela-doezela, stille dan; Wil je wel zoet zijn, huileman? Je maakt nog wakker met je geschrei Al de bloemetjes van de wei. En ook de vogeltjes van de boomen Kunnen zoo in den slaap niet komen. Soezela-doezela, slaap nu toe; 't Kleine bolletje is al zoo moe. Soezela-doezela, mondje drein; Zoo wil niemand meer bij je zijn. Al de sterretjes en de maan Zijn van schrik in de wolken gegaan En ook het windje is weggeloopen, Zit heel diep in de vlier gekropen. Soezela-doezela, alles vliedt, Als dat oogje zoo donker ziet. Soezela-doezela, kijk eens an; Stoute dreumes, dat komt er van! 't Klein konijntje slaat op de vlucht, Staartje en oortjes steil in de lucht, En de groote witte zwanen Zwemmen weg door de wilgelanen. Soezela-doezela, wat verdriet! Wie wil ook zijn bij zoo'n huilepiet? Soezela-doezela, hoor eens aan; Wie komt daar voor de ruiten staan? [pagina 23] [p. 23] Dat is de grijze regenvrouw, Die is alleen nog niet bang voor jou.... ‘Hoor ik daar nog een landje dwingen? Zal ik een sluimerliedje zingen? Soezela-doezela, zoet zijn hoor! Anders ga ik er ook van door.’ Soezela-doezela, zoeme-zoem; Regen zingt voor een kleine bloem O zoo zuiver en o zoo zacht; Soezela-doezela, goedennacht, Valt nog een traantje zonder leven En een klein lipje trilt nog even. Soezela-doezela, slapedoe; Kindeke heeft de kijkers toe. Vorige Volgende