Wie niet weg is wordt gezien
(1981)–Ida Vos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Bijna vrijZoveel had ze zich voorgesteld van terug zijn op school. Drie weken is het nu geleden dat ze weer binnenstapte in het gebouw, waar ze door de moffen is uitgetrapt. Ze kan niet meer leren. Aardrijkskunde gaat niet goed en rekenen kan ze ook niet. Breuken? Nooit van gehoord. Vermenigvuldigen, delen? Nooit van gehoord. ‘Als je niet kunt leren, moet je maar naar de huishoudschool als je van de lagere school komt,’ zegt moeder dikwijls. Maar wat moet ze op de huishoudschool doen? Ze is helemaal niet handig. Afwassen en stofzuigen doet ze ook niet goed. Opstellen maken is heerlijk. In de onderduiktijd heeft ze zoveel verhalen bedacht. Ze zitten in haar hoofd en ze hoeft ze alleen nog maar op te schrijven. Kon ze maar wat beter rekenen. Meneer Stigter is een heel aardige meester. Hij helpt haar met sommen maken, ook na schooltijd. Hij kan er niets aan doen dat ze niets begrijpt, dat ze zo dom is geworden.
‘Kinderen,’ zegt meneer Stigter, als ze hun schooltassen aan de bank hebben gehangen. ‘Kinderen, pak je schrift. We gaan een opstel maken.’ ‘Gelukkig, geen rekenen,’ zegt ze tegen Lineke die naast haar zit. | |
[pagina 134]
| |
‘We gaan een opstel maken over een heel fijn onderwerp, en wel over de bevrijding die we zo kort geleden hebben meegemaakt. Ik geef jullie drie kwartier. Aan het werk!’ Ze buigt zich over haar schrift. Zo, de titel van het opstel staat er al. ‘Bijna vrij’. Ze zal beginnen te vertellen over de avond voor de bevrijding en langzamerhand verder kletsen over de vijfde mei. Ze schrijft de eerste regel onder de titel: ‘“Ik denk... ik denk,” zegt oom...’ Oom, tante, hoe zou het met ze gaan? Tante was heel erg verdrietig toen ze weg gingen uit Venhuizen. Zou dat nu over zijn? Ze bijt op haar penhouder. Splintertjes hout komen op haar tong. Ze spuugt ze uit. ‘Gaat het niet?’ Meneer Stigter legt een arm om haar heen. Ze voelt zijn hoofd dicht bij haar hoofd. ‘Nee meneer, ik kan niet verder.’ ‘Hoe komt dat?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Huil je?’ ‘Nee.’ ‘Kom maar even mee. We gaan samen naar de onderwijzerskamer. Kinderen, ik moet even weg met Rachel. Werken jullie maar door. Je hebt nog een half uur.’
Samen met meneer Stigter loopt ze door de lange gang. Hun voetstappen klinken hard op de stenen vloer. ‘Ga maar naar binnen.’ Meneer Stigter houdt de deur voor haar open. ‘Nu kan ik ook al geen taal meer,’ zucht ze. | |
[pagina 135]
| |
‘Natuurlijk ben je goed in taal. Dat weten we toch, maar weet je wat ik denk? Misschien is het voor jou nog te vroeg om over de bevrijding te kunnen schrijven. Je moet nog zoveel verwerken. Ik hoop dat ik je daarbij mag helpen.’ ‘Gisteravond kwamen ze tot honderdvijf!’ ‘Honderdvijf?’ ‘Ja, iedere avond tellen mijn vader en moeder hoeveel familieleden er weg zijn.’ ‘Vermoord zijn?’ ‘Ja.’ ‘Drieënzeventig van mamma's kant en vanavond is pappa weer aan de beurt om te tellen.’ ‘Hier,’ zegt meneer Stigter. ‘Hier heb je het broodGa naar voetnoot* dat ik heb meegenomen om in de pauze op te eten. Ga jij maar naar buiten en geef het aan de eendjes. Ga tellen hoeveel eendjes in de sloot zwemmen. Kinderen van dertien jaar moeten eendjes tellen en geen dode mensen.’ ‘Mag ik zomaar naar buiten? Mijn opstel is niet af.’ ‘Ga maar, ga maar. Het kan me niet schelen. Al mijn brood mag je ze geven. Eendjes voeren onder schooltijd en de zon op je gezicht voelen. Ook dat is vrijheid. En dat opstel... Misschien kun je het ooit schrijven als je allang op de Mulo zit, of op de HBS, of nog later. Ik ben dan je onderwijzer niet meer, maar mag ik het toch lezen?’ ‘Natuurlijk.’ ‘Beloofd?’ ‘Beloofd.’ ‘Hand erop?’ ‘Hand erop.’ |
|