Toneelwerken
(1975)–Jan Vos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 471]
| |
B. Lofdichten.(Alle de Gedichten, 1662; 2e dr. dl. I, 1726)De Glazemakers handt,Ga naar voetnoot1
Die jonge lauren plant,Ga naar voetnoot2
Aen Amstels glaze plassen,
Die t'zijner on-dood wassen:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Is dichtend', zoo zy was
In 't dichten van 't Gelas.Ga naar voetnoot6
Dicht en doorluchtigh waeren,
Haer ambachts eerste waeren:
Doorluchtigh, dicht en fijn
10[regelnummer]
En spiegel-glazigh zijn
Haer onvoorziensche dichten:
Zy spiegelen, zy lichten,
Zy strecken voor een bril.
Men dichte zoo men wil,
15[regelnummer]
My dunckt het beste dicht is,
Dat helder, fijn, en dicht is.
CONSTANTER.
Op de vermaarde DICHTEN
van den Kunst- en Geestrijcke JAN VOS.
SONNET.
De Dichters sijn al lang in hoogh verschil geweest,
(En noch en geeft het d'een, noch d'ander niet verloren,)
Of oock een Dichter best gemaeckt wierd of geboren,
En of de leer in hem meer vruchts deed' of de geest.
5[regelnummer]
't Is seeker dat veeltijts hier 't een daer 't ander meest
Heeft uytgemunt, en plaets heeft nae sijn kracht gekoren.
| |
[pagina 472]
| |
Maar niemant heeft het lot so veel gelucks beschoren
Dat hy so wel op d'een schoeyde als op d'andre leest.
Jan Vos alleen, soo 't schijnt, is deze strijdt ontwassen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hy dicht met lijf en ziel, en weet het so te passenGa naar voetnoot10
Dat hy hier met het hooft en daer dicht met de hand:
Dat hy genot en eer kan voegen by malkander,Ga naar voetnoot12
En leven nu by 't een, en voor altijd in 't ander.Ga naar voetnoot13
Dit sijn de vruchten van den arbeid en 't verstand.Ga naar voetnoot14
P. DE GROOT.Ga naar voetnoot*
In Effigiem
JANI VOSS II,
Amstelo Batavi, Poëtae in lingua Patria facilè incomparabilis.Ga naar voetnoot**
Spectator, hic est ingenî miraculum,
Poëta natus, non Latinis artibus
Graecisve cultus, cuncta naturâ tenens.
Sophocles cothurno, Naso, cum vult, lacteoGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Styli lepôre, maximus tubâ Maro,
Lyraque Flaccus, Martialis acumine,
Stupente scena & cive Belga, Vossius.
Hic est, ubique par sibi vir, Roscius.
Vnum Poëtam vultus iste non refert,
10[regelnummer]
Quinos Poëtas vultus iste non refert:
| |
[pagina 473]
| |
Sed hos, & unà filias, novem Iovis,
Phoebi Sorores, Amstelaeque Apollinem.
HENRICVS BRVNO.Ga naar voetnoot*
Op het DICHT-WERCK
van den geestrijcken Poëet
JAN VOS, Glasemaker. Waer sijt, waer steeckt ghy nu, ghy weydsche letter-basen,Ga naar voetnoot1
Die op een weinig Grieksch, die op wat oud Romeynsch,
U selven keuren derft voor vry wat ongemeyns;Ga naar voetnoot3
En 't werck eens Duytschen klercks verspuwt al t'opgeblasen?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Komt by den schrand'ren VOS, die sal dat ydel rasen,
Dien waen-damp metter vaerd doen ruymen uw gepeyns;Ga naar voetnoot6
En soo klaar held'ren op de duysterheyd uws breyns
Met sijn doorluchtig dicht als d'oogen met sijn' glasen.Ga naar voetnoot8
Hy sal u naeckt doen sien, dat veeltijds HeliconGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Een' leeck veel milder laeft uyt sijnen Hengstebron,
Als duysenden van slechs wat school-latijns bestoven;Ga naar voetnoot11
En dat de Poësy geen' heblijckheyd, geen' slaefGa naar voetnoot12
Van plack en is noch roê, maer eer een' vrye gaef,
Die niet geleert en word, maer ingestort van boven.
Nonis Octobribus 1659 ludebam
J. DE DECKER.Ga naar voetnoot**
| |
[pagina 474]
| |
Hier rijst de zon van Hollants Poëzy
Zo hoogh in top op wenken der Meceenen,Ga naar voetnoot2
Dat Amsterdam, de pracht en hovaardy
Van 't machtigh Roome, en 't wereltwijze Atheenen,
5[regelnummer]
Doet duiken voor den eeuwigen Parnas,
Die in haar stadt zo hoog is opgeklommen,
Dat zy nu kan bereiken 's Hemels As,Ga naar voetnoot7
Ten spiegel van al 's werelts godendommen.Ga naar voetnoot8
Zo kan de luit van onzen Amfion,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Uit enkel puin, de grootste steeden stichten.
En eeven als een nieuwe opgaande zon,
De ronde bel der werelt overlichten.Ga naar voetnoot12
Dat is Virgiel, en Nazo, en Homeer,
Grootmoedigh in haar lauwerkroon gevloogen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En met de punt van zijne Fenixveêr,Ga naar voetnoot15
De luister der onsterflijkheit ontoogen.Ga naar voetnoot16
Zo zienwe dat Apolloos duitsche kerk,Ga naar voetnoot17
Voor Grieken, noch Latijnen, hoeft te wijken:
Maar datze met dit onverganklijk werk,
20[regelnummer]
D'aaloudtheit, hoe vermaart, de vlagh doet strijken.
De kromme Sein, den Tyber, en de Pó,
Mach op Petrarch', en Arioste brommen;Ga naar voetnoot22
Maar d'Amstel zal op onze Cicero
(Die 't Schouwtooneel op blinkende kalommen
25[regelnummer]
Van marmer heeft getimmert, en volbouwt,)
Nu moedigh zijn, en eeuwige laurierenGa naar voetnoot26
Schaakeeren in 't geheiligt kroonegout,Ga naar voetnoot27
Om zijn paruik na rechte te versieren.Ga naar voetnoot28
Zo zal zijn naam, en wijtberoemden lof,
30[regelnummer]
Als op de tong van duizendt Dichters zweeven,
En weegens zijn verheeve stijl, en stof,
| |
[pagina 475]
| |
Alle eeuwen, en de werelt overleeven.
Nu wenschte ik wel voor deeze Poëzy,
En Fenixkunst, op 't spoor van zo veel braaven,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En geesten, als 'er dichten aan het Y,Ga naar voetnoot35
Tot zijnen lof, grootmoedigh heen te draaven:Ga naar voetnoot36
Maar by dit licht staan alle sterren doof.Ga naar voetnoot37
Men pooght vergeefs zijn glorie aan te wijzen.
Heel Hollant steekt ten vollen in 't geloof,
40[regelnummer]
Dat deeze Zon der Duitsche Letterwijzen,Ga naar voetnoot40
In eeuwigheidt aan onzen middaghlijn,Ga naar voetnoot41
De werelden zal koomen toe te lichten,
En, als den grooten Ridder Constantijn,
D'onsterflijkheidt behouden in zijn dichten.
Op d'afbeelding van den zelven.
Hier heeft den Dichter VOS zich zelven afgegooten.Ga naar voetnoot1
Dit pronkbeelt van zijn geest, en hooge Poëzy,
Zal t'allen dagen aan den Amstelstroom, en 't Y,
Een spiegel strekken voor de Duitsche Kunstgenooten.
5[regelnummer]
Gekroonde Koningen, en duizend' and're Grooten,
Die 't machtigh Amsterdam bestaan in maatschappy,Ga naar voetnoot6
Ontfangen van zijn hant een eeuwige waardy,
Als ofze waaren uit d'oneindigen gesprooten.
Of schoon de goddelooze, en boozen lastermont,
10[regelnummer]
Gelijk een avondtwolf, en losgeborsten hont,Ga naar voetnoot10
Dit stacybeelt nu zocht baldaadigh te verwoesten:Ga naar voetnoot11
Zo zal 't in 't midden van zo gruwelijken storm,
In weezen niet alleen, maar in zijn eige vorm,Ga naar voetnoot13
Zo pal staan als een muur, en nimmermeer verroesten.
H.F. WATERLOOS.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 476]
| |
Op de GEDICHTEN VAN
JAN VOS.
De wraeck en weêr-wraeck hadd' al lang haar rol gespeelt;
Thyestes moordt-bancket op 't gruwlijckst uytgebeelt,
En Agamemnons zaedt betreurt van Grieckse Reyen:Ga naar voetnoot3
Men sag Elisaes oog het ongeluck beschreyenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van Trojaes ondergang, en trouw'loos overschot;Ga naar voetnoot5
En Hannibal was uyt-gekreten voor een sot
Van Juvenael met scherp gepeperde gedichten.Ga naar voetnoot7
Een jonger eeuw quam voort met vaersen die meer stichten.Ga naar voetnoot8
Der Musen schoonen hof wiert van lauwrier berooft,
10[regelnummer]
Die Phoebus nae waardy elck sette op het hooft.Ga naar voetnoot10
De Sang-godin was stom en achterwaarts gekroopen,
Door dien de kunst op geen belooning hadt te hoopen;
Hier volgt een wildt-sang op, terwijl elck raest en tiert,Ga naar voetnoot13
Parnas wiert omgewroet van reed'loos ongediert:
15[regelnummer]
Apol wierdt kreupel, ja men sag sijn kracht betoomen:
Hy dorst schier langer op geen harders hoogtijdt koomen,
Tot onse VOS quam die hem gaf sijn rechte leên,
En deed' hem met meer glans als van te vooren treên:
Maer Phoebus heel beschaemt, door dese gunst verwonnen,
20[regelnummer]
Sey, hebb'ick geen lauwrier, al hadd' ick duysent sonnen,
Soo sijnse voor JAN VOS, ik settes' op sijn hooft:
Dat hy de nieuwe licht, en d'oude kunst verdooft.Ga naar voetnoot22
Van dat tot Delphos my het spreecken wierdt verboden,Ga naar voetnoot23
Acht ik my selfs onwaardt te sijn een lidt der goden:
25[regelnummer]
En daer Neptuyn sijn vorck geeft over aan de stadt,Ga naar voetnoot25
't Was onrecht dat daer VOS mijn luister niet en hadt.
A. OVERBEECK.Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 477]
| |
Op het Dicht-werck van
JAN VOS.
't Eert Godt en d'Overheên, het trapt Tiran en Ketter.
In yder woordt steekt goudt, en zout in elcke letter.
't Bruyst onversaaght door zee. 't schroomt barning, bank, noch klip:
En 't heeft noch hoeft geen riem van eenig ander schip.
D. TRAVDENIVS.Ga naar voetnoot+
Op d'Afbeelding van
JAN VOS.
Dus leeft de schrandre VOS na 't uyterlijke weezen;
Wiens yver nimmer moê tot nut der Schouburgh waeckt:
't Zy dat hy treurdicht rijmdt, of Boerdt, of Puntdicht maeckt.
Zijn Poëzy behoeft geen lastertong te vreezen:
5[regelnummer]
Die 's werrelts rondt doorkruyst op wiecken van de Faem,
En laet aen 't sterflijck' een onsterffelijcke naem.
D. HEINK.Ga naar voetnoot+
Op d'Afbeelding van den vermaarden Poëet
JAN VOS, Glazemaker. Bezie de gaauwste Vos, en d'yvrigst' in zijn plicht.Ga naar voetnoot1
Hy licht het huis door glas, de weerelt door zijn dicht.
Hy spreekt geen taal dan Duits: hy zag nooit Hooge Scholen;
En leert geleerde liên, die in de rijmkunst dolen.
5[regelnummer]
Natuur, en oeffening en vlijt Poëten maakt.
Dus is hy op den top van Helikon geraakt;
Daar hy de bitse Nijt beschouwt met lachend' oogen.Ga naar voetnoot7
De Laster heeft op Deugt noch Wijsheit geen vermoogen.
J. LESCAILLE.
| |
[pagina 478]
| |
(ARAN en TITUS. Den tweeden druck, 1642)DEN LAUWERKRANS
Van
TITVS ANDRONICVS,
Voor IAN VOS. 't Onsterfelijke groen der versche lauwerkrans,
Die TITUS kruin omringht met heerelijken glans,
Is Phoebus beste pronk, daer van zyn goude straelenGa naar voetnoot3
Een Goddelijker licht en meerder schijnzel haelen;
5[regelnummer]
Zoo veel vermach 't vernuft dat al den rycken schat
Der wetenschap vergaert, op een papiere blad.
Doorsnuffelende VOS (die Neerlands gaeuste zielenGa naar voetnoot7
In 't onnavolglyk' spoor, met onvermoeide hielen,
Hebt wakker onderhaelt, eer yemand omme zagh,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En treedt als in triomf op TITUS trommelslagh)
Amphion lokte steen, en Orpheus vee, met hoopen,Ga naar voetnoot11
Maer door u kraghtigh rym komt al te weerelt loopenGa naar voetnoot12
Te hooren en te zien, met opgetoogen geest,
Hoe fraei d'ontleende stof schoeit op uw hooge leest,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
U past doorluchtigh werk. De cierelijke bloemen,Ga naar voetnoot15
Het blinkkende gesteent, daer Redenaers op roemen,
Zyn uw gemeene pracht; het aertighst' uyt hun schriftGa naar voetnoot17
Betrekt ghy, in een swier, met diamanten stift.Ga naar voetnoot18
Hun luyster wert verdooft, nu d'uwe is begonnenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gelijk een middaghzon, in 't midde vande zonnen.
Hun goud is opgesocht. De wijste gaen te werk,Ga naar voetnoot21
Om op het hooghoutaer uw beeld, in Phoebus kerk,Ga naar voetnoot22
Te plaetzen boven aan. Ik zie 't met goede oogen;Ga naar voetnoot23
En 't goede dat ik laat ontbreekt aan myn vermogen.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 479]
| |
25[regelnummer]
Wat vlecht men u een krans daer TITUS eerlyk sterft,Ga naar voetnoot25
En ghy, tot eeuwigh loon, zyn schoone Lauwer erft?Ga naar voetnoot26
Aen den leeser, voor IAN VOS.
Verschoon hem, als ghy u aen 's drukkers feilen steurt;
Ghy grypt dit uyt zyn' hand, die 't graeger had gescheurt.Ga naar voetnoot28
YVER.Ga naar voetnoot+
|
|