Alle de gedichten. Deel 2
(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
Brief aan den Eed. Heer N.N.Myn Heer,
Zoo draa als men in Hollandt hoorde dat den Koning uw Eed. met zoo groot een ampt vereerde, verwonderde zich het wufte volk over uw Eedts. geluk: maar de Staatkundigen, die de dingen in de schaalen van een rijper oordeel weegen, beweezen dat dit ampt veel te licht is, om teegen de zwaarten van uw Eed. verdiensten en deugden op te weegen. Anderen worden groot gemaakt door de loffelijke daaden hunner voorouderen: maar gy door de uwen. Men vindt veel menschen die naar eerampten staan om datze waardigh zijn: maar dit ampt heeft naar u Eed. gestaan, om door u waardigh te worden. Ik zal niet roemen op de wijsheidt van uw Eed. vaader, om uw lof hier door wijder uit te breien; neen: de zon die 't alles verlicht behoeft geen straalen te leenen. De vruchten aarten naar de boomen. Een vaader die in tijdt van oorelog, door zijn zeegbaare raadtslaagen, het slagzwaardt, tot heil van 't Rijk, in handen gaf van den allerveurzichtigste, en dapperste krijgsheldt N. N. geen schrandere Grieken, noch strijdbaare Roomein uitgezondert, beloofde N. N. een zoon, die hem in alle deelen gelijken zou. Men kan my te moet voeren dat het harde hout een zachte worm voort weet te brengen; dat zy zo: ik weet ook dat de fenix niet dan een fenix voortbrengt: dit heeft het Rijk al lang in uw Eed. weeten te bespeuren: want in de lente van uw Eed. leeven heeft men de vruchten van uw brein voor rijp geoordeelt. Geloof niet dat ik u zoek te streelen, om dat ik aan uw Eed. verplicht ben; neen: uw Eed. ooren walgen, om de nimmer genoeg volpreeze gaaven, die by uw Eed. huisvesten, te hooren. Laat de Poëeten met een hoogdraavende stijl en kracht van deurdringende woorden de logen bewimpelen: de waarheidt behoeft geen blanketsel; want zy blinkt door de wolken en nevelen der lasteren heen. Door- | |
[pagina 244]
| |
luchtige Heer, dat anderen in het begin van hun brieven uitdrukken, doe ik in 't endt; dat is de heilzaame wensch van geluk. Zoo ik de leste ben om uw Eed. zoodaanig te bejeegenen; dit weet ik ook zeeker dat ik een van de eerste ben, die zich hier over verblijde; niet om dat gy dit ampt, maar om dat dit ampt uw Eed. gekreegen heeft. Mijn Heer, die het hof tot een pilaar, de Rijxraaden tot een mondt; en d'onderdaanen tot een troost zult verstrekken, ik wensch dat den Almachtigen Koning uw Eed. in dienst van uw Koning, zoo veel jaaren en geluk wil vergunnen, als uw Eed. Vaader; ditzelfde wenscht neevens my Maria Vos, mijn dochtertje, en al de vrinden van Uw Eedts. verplichtste
Jan Vos. |
|