Alle de gedichten. Deel 2
(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Aan den Eed. Heer Joan Huidekooper, Jonker van Maarseveen, Heer van Neerdijk &c.Myn Heer,
Terwijl gy binnen Leiden, het Neederduitsche Atheenen, in den daageraadt van uw leeven, de gevaarelijke doolhooven van de slibberige jeugdt deurwandelt, zoo zet uw voeten onverwrikkelijk op het spoor van de deugdt, zoo zult gy ten lesten de steile trappen der achtbaarste kunsten en nutste weetenschappen, loffelijk beklimmen. Sluit uw oogen voor alle ydelheidt. Men moet het behaagelijk om 't hinderlijk verstooten: een kleene genuchte, om een groote ramp te mijden, verwerpen. Het aantrekkelijk heeft veeltijdt schaadelijk geweest: dit getuigen de onberispelijkste eeuwen. De dartele wellust, een binnenshuische beul, loont met pijnelijke gebreeken. De moedige rijkdom is bedriegelijk; d'aanminnige schoonheidt vergankelijk; de vruchtbaare jaaren snel; en d'aangenaame gezondtheidt onzeeker: want het hobbelende schip van ons leeven, tot zinkens toe overlaaden, en geen oogenblik voor 't gijben veiligh, wordt in de woeste zee van de werreldt, door d'ongebreidelde golven, en d'yslijke bulderende buien van 't gevaar, herwaarts en derwaarts gesmeeten. Elk een dagh dat wy 't leeven behouden, om dat wy niet machtigh zijn de stormen der doodt te ontworstelen, hebben wy op woeker. Dies begeef niet te diep in zulk een gruwzaam een zee. Men is minder gevaar in de luwte van de strandt, daar men deur de gebrooke baaren kan roeien, onderwurpen, dan met het zeil in het top te zetten, op genaade der weifelende winden, deur 't zwalpen der golven heen te bruizen. Men moet de groene moedigheidt met een rijpe veurzichtigheidt mengen. Laat u niet door 't vleiende geluk op de troon der trotse | |
[pagina 242]
| |
hovaardigheidt zetten: want haar zetel is wankelbaar. Belg u niet zoo gy de toeleg van een die 't niet waardigh is, wel ziet gedyën. Het geluk maakt de quaade menschen, door overmaat van gaaven, sluimervalligh dronken, om hen op het onverzienste, met al haar rampen t'evens te overrompelen. Zet uw zinnen schrap, om met een taaje lijdtzaamheidt, in Themis kerk te slooven; op dat gy, of het de tijdt vereiste, rijker van jaaren, uw leeven op het Raadthuis, gelijk uw Vaader en Grootvaader, met de doodt op de lippen, ten dienst der gemeente, moet uitslijten. Ik beken dat het spannen de boog bederft: maar het ontspannen het verstant. Hoe men de kruiden meer wrijft hoe datze krachtiger geur van zich geeven. Als het yzer stil leit wordt hem van roest deurknaagt. Zijt in al uw handelingen veurzichtigh. Wacht u meer voor vleiende vrienden, dan bittere vyanden. De doornen schuilen onder de roozen. Schuw de menschen, die de boekstaaven van hun zinnen met een stilzwijgen in hun boezem drukken; op dat het intoomen van hun inborst, die u onkunbaar is, u niet tot ramp gedy. Bestier uw tong met de teugel van 't verstandt. De woorden hebben vleugelen, de wanden en welfsels ooren. Wreek u meer door vergeeten, schoon dat gy getergt wordt, dan met den deegen in klem van uwe vuist. Het gevecht is haatelijk; daar by onzeeker. Een wijs man zal meer gedulden, dan straffen. De wraakzucht is een gruwelijk raadtsman, Weeg yders woorden met het nauluisterende teegenwicht van een scherp oordeel, in de schaal van uw gemoedt, &c. Mijn Heer, indien ik water in zee gegooten, en hout in 't bosch gedraagen heb, zoo hebt gy uw vaader, den Heer van Maarseveen, &c. zoo veel stof, om over u te verblijden, gegeeven als ik u om over my te vergrammen. Vergeef de oopenhartigheeden van
Uw Eed. verplichtste vriendt
Jan Vos. Den 7 Octob. 1645. |
|