Alle de gedichten. Deel 2(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't sterven van Joan Blaau, Zoontje van den E. Heer Mr. Willem Blaau. Aan zijn Moeder Mejuffer Anna van Loon. Toen Blaau de geest gegeeven hadt, Begon de Moeder, heel bekreeten, Te roepen; och! mijn Kindt, mijn schat, Is uit de wieg in 't graf gesmeeten: Zoo valt een uchtentroos in 't slik. Ik zie mijn vrucht, mijn vreugdt, vertreeden, Het leeven is een oogenblik. De Doodt betoont zich zonder reeden: [pagina 238] [p. 238] Want zy ontziet geen jeugdig volk. Hier op begon de lucht te scheien, En 't Kindt verscheen haar in een wolk, Omheint van Cherubynereien: Het zwaaid'een palmtak hoog van prijs, En 't hooft was groen van olyblaadren, Geplukt in 't hemelsch Paradijs: Ey! Moeder, sprak de Zoon in 't naadren, Ey! ween niet by mijn koude lijk, Wat aardts is moet met aardt vermenglen. De zielen zijn voor 't hemelrijk. Beny niet dat ik hier by d'Englen, Vol vreugdt, langs een turkoizevloer, Op strarren, zon en maan mach treeden: Roobijn, safier en paarlemoer, Van d'aardtsche Vorsten aangebeeden, Is dof en doof hy 't eeuwig licht Dat Christus over my komt spreien: Mijn doodt heeft u tot vreugdt verplicht. Wie heilzaam sterft begeert geen schreien. De droefheidt moet in maat bestaan. Indien men hier omhoog kon weenen, Ik zou een bruizend Oceaan Van traanen, onder 't zuchten, steenen, En karmen, storten, om dat gy Dus lang in 't aardtsche dal moet zwerven. Hier is een hooger heerschappy. Het endlooz' leeven komt door sterven. Dies wensch met Vaader om mijn lot. Hier zweeg het Kindt en rees naar booven. De Moeder die begon haar Godt, D'Almachtigste, hier op te looven, En wierdt allengs in 't hart verheugdt. Wie zaalig sterft geeft stof tot vreugdt. Vorige Volgende