Alle de gedichten. Deel 2(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Toen Maria Vos, mijn dochtertje, d'eerste steen van de Schouburg, t' Amsterdam, leide, den 24 van Lentemaandt, in 't jaar 1664. Mijn Dochtertje spreekt: Aan d'E. E. Heeren Regenten van 't Wees- en Oude-mannen-huis. Ik leg in Pallas naam, omheint van Zanggodessen, De vaste grondtsteen van het langgewenst tooneel: Tooneel dat aan het Y, door loffelyke lessen, Het volk vertoonen zal wat bloedig Staatkrakkeel, Wat bittre tempeltwist, vol zucht tot heerschappyen, En liefde, werken in het menschelijk geslacht: Zoo ziet men op een nieuw 't bedrijf der oude tyen. Al 't aardtrijk wordt, door 't spel, op een tooneel gebracht. De fpeelen zijn om 't volk tot deugden te verplichten. Hier op leg ik de grondt tot steunsel van 't gebouw. Men hou het niet voor vremt dat vrouwen gronden stichten, De wijze Bouwkunst, die men roemt, is zelf een vrouw? Ik volg haar schreeden na, om niet van 't spoor te dringen. Wie 't spoor der Wijzen volgt verduurt de lasteringen. Vorige Volgende