Alle de gedichten. Deel 2
(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Dichtkunst. Apollo. Bedryvers.
O schranderen Apol! o hooft der Zanggodessen!
Zoo voedtzaam voor al d'aardt, als wys in uwe lessen,
Ik kom om uwe hulp deemoedig by u treên.
Wie zich deemoedig draagt betoont eerbiedigheên.
De gooden kan men best door needrigheeden streelen.
Apol.
Staatnutte Dichteres, beroemt door uwe speelen,
Ik heb u nooit, wat gy van my verzocht, ontzeidt;
Gy hebt uw Faam, door hulp van my, bywyl verbreit
By 't teegenvoetse volk, in steeden en woestynen.
De wyze Grieken en zeeghaftige Latynen
Versieren uw perruik met eeuwig groen lauwrier,
Uw lessen zyn deurwrocht met landt en krygsbestier.
De Nydt is krachtloos om uw luister uit te wissen.
Uw spreuken zyn vol goudt als uw gelykenissen.
Gelykenis en spreuk behaagen Vorst en volk.
Toen Alexanders vuist zyn woedend' oorlogsdolk
In t't ziedent Burgerbloet van Theben zocht te domplen,
Heeft hy Pindaar, om zyn gedicht, voor 't overromplen
Van 't brullendt krygsgedrocht, voor roof en moordt bewaart.
De Dichtkunst is by Prins en Koningen vermaart,
En heeft 'er toegang by, om haar geleert vertoogen:
Nu speeltze vreêbesluit: dan rechtze zeegeboogen.
| |
[pagina 80]
| |
Wie dubble geesten heeft bewijst zijn schranderheidt.
Dichtk.
Ik kom hier niet om lof, gy wordt om hulp gevleit.
Apol.
Wat is dat gy verzoekt? mijn gunst zal eeuwig duuren.
Dichtk.
Toen Roomen, vol vernuft en dapperheidt, haar muuren
Deedt steigren naar 't gestarnt, door aanwasch van 't gemeen,
Begon het op de markt Schouburgen, zwaar van steen,
Voor 't volk te bouwen, om in kunsten uit te blaaken.
Waar menschen woonen eist men stichtige vermaaken.
Nu beurt zich deeze Stadt niet min dan 't oude Room;
Dies laat, O Voesterheer! de volkrijk' Amstelstroom
Het langbelooft tooneel op 't kunstigst zien bekleeden.
De Speelen zijn tot dienst van zeegerijke steeden,
Het Y, de markt van 't Landt, verlangt naar uwe geest.
De daaden die men ziet zijn meer dan die men leest.
De Faam is voor het oor: maar krachteloos voor d'oogen.
Tooneelbedrijf heeft op de menschen groot vermoogen.
Apol.
Beroemste Voesterkindt, ik zal, op uw gebeên,
Een Schouburg bouwen, daar de Schouburg van Atheen
Zoo veer veur zwichten zal, als 't enkeljaar veur d'eeuwen.
Hier zullen, als te Room', geen tigers, panters, leeuwen
Met menschen worstelen, om 't bloedig ingewandt,
Ten boezem uitgescheurt met kaaken scherp van tandt,
En klaauwen krom van punt, te klitsen aan de steenen:
Gy zult noch brein, noch merg, noch halfverplette beenen,
Zien spatten in 't gezicht van 't Raathuis noch 't gemeen.
De Schouburg wordt gebouwt om 't hart door kunst te kneên.
Het oog van 't volk verschrikt voor wreede moordtooneelen.
De menschen kan men best door schoone versen streelen;
Gelijk Merkurius, die hier bevel van heeft,
U daadtlyk zal doen zien: waar of hy zich begeeft?
Dichtk.
Hier daalt hy van de lucht op vluggevleugelpennen.
Apol.
Wie 't goodendom bedient moet vaardig zyn in 't rennen.
Dichtk.
Een die zyn last volbrengt heeft niet dan plicht gedaan.
| |
[pagina 81]
| |
Merkuur. Apollo. Dichtkunst. Bedrijvers.
Apollo die uw hooft versiert met lauwerblaân,
En uwe handt met blaân van loffelijke boeken,
Men hoeft my op geen Beurs vol burgery te zoeken,
De koopmanschap slaat stil: want nu het Britsche rot
De vrye zee berooft, in spyt van d'oppergodt,
Recht teegens 't recht der zeen, en dierbezwoore vreede,
Is alle handeling te water afgesneede.
Elk vreest het Britsch Gewelt, gezwollen van fenijn.
Men ziet hem 't volk, gelijk het vetgemeste zwijn,
De gorgel met een mes, o gruwelen! afsteeken,
Om 't fchuiment bloedt, in plaats van sek, by heele beeken
Te zwelgen in zyn balg, die nimmer is verzaadt:
Nu ziet men dat hy hooft en arm en been afslaat,
En 't hart ten borst uit scheurt: noch durft hy hooger draaven;
Hy rukt, al raazende, de dooden uit de graaven,
En voert 'er oorlog meê, dat geen barbaat zal doen.
Al wat de Wreetheidt baart is schrikkelijk in 't woên.
Een overmoedig volk ontziet geen moorderyen.
Dit zijn de reeden dat de Beurs en markten lyen;
Dies heb ik my verlucht in d'uitgebreide Stadt.
Apol.
Hoe staat het nieuwtooneel daar gy de zorg van hadt?
Merk.
De zorgen voor de krijgh ontslaan my van tooneelen.
Apol.
Het oorlogh leevert stof om heldendaân te speelen.
Merk.
Gevaarelyk gevecht veroorzaakt groot gequel.
Apol.
De rampen kan men best verzetten door het Spel.
Merk.
De droeven walgen van aanminnige vertoogen.
Apol.
Niet heerelijker dan een Heldt op zeegeboogen.
Merk.
Hier komt Minerve zelf, de loffelijkste vrouw.
Pallas. Apollo. Dichtkunst. Merkuur. Bedryvers.
Apol.
Myn zuster zy gegroet. hoe vaart het nieuwgebouw?
Pall.
Ik ben aan 't bouwen: maar 't zijn strijdtber' oorlogsvlooten:
| |
[pagina 82]
| |
Want onze Leeuw, die 't oog door vreede was geslooten,
Wierdt van den Luipaart al te fel op 't hart getreên;
Dit dier, tot wraak getergt, begon, tot hell der zeen,
Zijn klaauwen t'oopenen, en raakte voort aan 't brullen,
De maanen reezen, en de staart begon te krullen,
Om met een fiere moedt de snoode waterpest,
Gebooren uit de kolk van 't onderaardts gewest,
In 't aanzien van al d'aardt, zeeghaftig te bestryen.
Een eedelmoedig hart gedoogt geen rooveryen.
Wie nimmer weêrstant biedt raakt eeuwig in de ly.
Een vrygeboore volk verdraagt geen slaaverny.
De zee gedoogt geen dwang, ze vloeit voor alle menschen.
Ik ly niet dat den Brit mijn Zeeleeuw zal verflenschen.
Het recht der zeen wordt door de mondt van 't schut bepleit.
Men krijgt geen vreede dan door oorlogsdapperheidt.
Dies help ik 't moedig dier zijn klaauw en tanden wetten.
Apol.
Nu alles is gereedt tot morslen en verpletten,
Behoort gy 't nieuw Tooneel d'aanschouwers te doen zien.
Pall.
De noodt van dit gewest heeft meerder te gebiên;
Hier recht ik krijgsvolk af, om vyandt te bestormen:
Daar giet ik donderbus; gins laat ik koegels vormen:
Vulkanus zwect en zwoegt, zijn gloande fmitsberg dreunr.
De Landen worden best door waapens ondersteunt.
Dichtk.
Hier komt de Schouburg aan met kindren, mannen, vrouwen.
Schouburg. Pallas. Merkuur. Apollo. Bedrijvers.
O wijze Pallas! die de Schouburg, door het bouwen
Der scheepen, stil laat staan, is 't noch geen tijdt van kunst?
Gy zult deez' jong' en oud, die arm zijn, door uw gunst,
Niet minder helpen dan de Neederlandtsche steeden.
Wie armehuizen helpt wordt needrig aangebeeden.
Gy zijt alleen de hoop daar ik my op betrouw.
Wat sluit de voortgang van het langverwacht gebouw?
De krijgsvloot ziet men, door uw hulp, de vlag oprechten:
| |
[pagina 83]
| |
Laat Mars, in 't harrenas, voor 't recht van Neêrlandt vechten,
En andre bidden: want gy hebt uw hulp betoont.
De traanen van deez' Oud', met zilverhair gekroont,
En Weezen, zullen aan uw krans van olyblaaden,
Als paarlen pronken, daar vrouw Junoos hooftsieraaden
Zoo dof by moeten zijn, als toortslicht by de zon.
Ontsluit, o wijze Maagdt! ontsluit uw milde bron.
Het menschendom bestaat door goddelijke gunsten.
Wy bidden, o Minerf! zoo rijk van geest als kunsten,
Dat gy 't begonne werk op 't vaardigst voort laat gaan:
De Bouw- en Maalkunst zijn om u ten dienst te staan:
Al mijn Bedrijvers zijn gereedt om aan te vangen:
Verlang de tijdt toch niet van die naar 't spel verlangen.
Al d'oogen branden naar het oop'nen van 't gordijn.
Pall.
Merkuur, gy zult, om op het spoedigst reedt te zijn,
De toestel vordren, om d'aanschouwers te vernoegen.
Merk.
Ik zal my naar uw wil en wensch der menschen voegen,
Om iet te toonen dat al d'oogen aan zal staan.
Voort wakkre geesten, voort, en spant uw krachten aan,
Om een beroemt tooneel voor 't volk ten toon te zetten.
Kunstrey. Pallas. Apollo. Schouburg. Bedrijvers.
Geen krijg, belooven wy, zal ons in 't werk beletten:
Want uw bevel verstrekt ons voor een stark gebodt.
Pall.
Ik voeg my, om het werk te dienen, by dit rot.
Apol.
Ik zal Parnas, mijn berg, met al de Zanggodinnen
Ter Schouburg voeren, om, al die het spel beminnen,
Te toonen dat ik staag wil blijven aan het Y.
Pall.
Indien 't de Staat gedoogt zoo woon ik u ook by.
Laster. Dichtkunst. Schouburg.
Hoe spreekt men van tooneel, in tijdt van Staatkrakkeelen?
De noodt van Neêrlandt roept om starke zeekasteelen,
Vol koopre draaken, die op Thetis waterkolk
| |
[pagina 84]
| |
Een zwarm van koegelen, en blixemen, op 't volk
Van 't krijgsziek Engelandt, verwoedt ten keel uitspuwen.
Wie heil wil hebben moet de schoutooneelen schuwen.
't Is tijdt van bidden om de gooden te voldoen.
Wie op zijn macht betrout is krachteloos in 't woên.
De hulp der gooden is het slagzwaardt aller helden.
Dichtk.
Galbraakster, die al lang op onze Schouburg schelden,
De krijgsvloot is gereedt, tot steun van zee en Landt:
De Schouburg dient aan 't Y, om 't afgeslooft verstandt
Met geest te voeden, en het spoor der deugdt te wijzen:
Zy wraakt de gruwelen, en leert de vroomen prijzen.
En stelt hen als de zon by 't hel gestarnt ten toon.
Last.
De Schouburg doet het Landt versmaadtheidt, spijt en hoon;
Zy scheldt de reedtlijkheidt en wettigste geboden;
Ja vloekt en lastert al d'onsterfelijke Gooden.
Wie 't Goodendom veracht verdient de grootste pijn.
Zy pleegt afgrijslijkheên: maar in een schoone schijn:
Al wat vervloekt is komt ons van de Schoutooneelen.
Dichtk.
Het boek der Gooden is vol bloedtschandt, moordt, bordeelen,
Verkrachten, roovery, verraaden en geweldt:
Maar 't wordt de menschen niet tot prikling veur gespelt,
Het dient tot afschrik, door het volgen van de straffen:
Zoo is de Schouburg meê: dies staak uw ydel blaffen.
Last.
Uw Schouburgspeelen zijn heel vol van ydelheidt.
Dichtk.
Wat noemt gy ydel in een spel van wijs beleit?
Last.
't Is alles ydel, zegt de wijst' der Joodtsche steeden.
Dichtk.
Maar alle ydel baart geen helsche heiloosheeden.
Last.
Dat alles ydel is, heb ik u vast gestelt.
Dichtk.
Zoo is 't ook ydel dat gy 't speelen ydel scheldt.
Last.
Mijn ydelheidt zal u, eer dat gy 't denkt, bespringen.
Dichtk.
De Schouburg steurt zich niet aan dolle lasteringen.
Last.
De Schouburg is een pest die zich deur 't Land verspreit;
De Vorst van 't helsche Rijk heeft d'eerste steen geleit:
Want zy ontslaat de jeugdt van eerelijke zeeden.
| |
[pagina 85]
| |
Dichtk.
Wie dat de Schouburg scheldt ontziet geen Overheeden:
Want d'eerste grondtsteen is door haar bevel gelegt.
Wie 't Nieuwtooneel bestormt veracht het wettig Recht.
Een die 't Gerecht bestormt behoort men te verjaagen.
Last.
Ik zal de Goôn, ik zweer 't, om 't Nieuw tooneel te plaagen,
Op u aanhitsen, zoo zal ik myn wraak voldoen.
Schoub.
De Gooden zullen nooit op mijn tooneelen woên:
Maar d'afgrondt poogt my deur haar gloênde keel te zwelgen.
Last.
Om welk een reeden zou de Helvorst u verdelgen?
Schoub.
Om dat ik 't woeste volk, bevreest voor strafgedicht,
Doe luistren naar de deught, daar 't helsgedrocht voor zwicht.
Dichtk.
De Schouburg is een school van Staat, vernuft en zeeden.
Schoub.
Ik bind' de burgers aan de wet der Overheeden.
Wie Burgerplichten leert wordt loffelijk verbreit.
Hier ziet men Koningen, krijgshelden, vol beleit,
Bisschoppen, en 't gemeen veur bijl en sabel duiken;
En slaaven, door het zwaardt, dat zy voor recht gebruiken,
Ten troon opsteigren deur een zee van menschebloedt.
Zoo leert men, door tooneel, in veur- en teegenspoet,
Zich zelver wapenen voor allerley gevallen.
Wie op geen veurbeeldt ziet zal nooit in weelde brallen.
Men scherpt door 't spel bet brein van d'ongesleepe jeugdt.
Hier wordt d'onkuische min, een vyandin van deugdt,
Tot smaat, ten toon gestelt, om alles te verdraagen.
Wie kunst met oordeel ziet ontwijkt de slinksche slaagen.
Tooneelspel beeldt veur 't oog verleede dingen af:
Zoo haalt men, voor die leeft, de dooden uit het graf.
De jonge leeren door 't bedrijf der oude tyen.
De speelen strekken niet dan spreekende schildryen.
Een spreekende schildry verdooft Apels panneel.
Dichtk.
De pen der Dichters is een leevendig penseel.
Last.
Wie voor een Schouburg spreekt, wordt voor heel boos gehouwen,
Dichtk.
Het Kapitool kreeg roem door zulke hooftgebouwen.
Last.
De Godtgeleertheidt heeft dit werk voor hels geacht.
| |
[pagina 86]
| |
Dichtk.
Schouburgen zijn niet eens, elk heeft bezondre kracht:
Men vond 'er daar het volk (wie hoort het zonder gruwen!)
Elkander 't scherpe staal tot in het hart quam duwen!
De vloeren dreeven en de wanden droopen van
Het uitgespatte bloedt; elk scheen een hoofttieran.
Last.
Men vindt geen onderscheidt in speelen noch in vechten.
Dichtk.
August, de wijsste Vorst, liet speeltooneelen rechten.
Last.
Tibeer verdreef het spel, tot welstant van de Staat.
Dichtk.
Die speelen lasterden de Priesterschap en Raadt.
Wie Kerk en Raadthuis scheldt behoort men te verbannen.
Het speelschool aan het Y omhelst eerwaarde mannen.
't Gemeen wordt hier bestraft: maar zonder iemants schandt.
Het graauw wil bijten; maar het is te stomp van tandt.
Last.
Hoe! scheldt gy d'onderdaan? zoo zult gy dra vervallen.
Schoub.
Bedrijvers, drijf dit spook uit d'Amsterdamsche wallen.
Bedrijv.
Voort Laster, voort van hier, 't is tijdt voor u te vliên.
Pallas. Merkuur. Schouburg. Bedrijvers.
Nu zult gy 't Nieuwtooneel ten deele kunnen zien.
Merk.
Hier toont men zee en strandt, omheindt van steile bergen.
Pall.
Wie starke baaren met een brosse kiel durft tergen,
In spijt van woeste windt, zal hier een proefstuk doen.
De scheepen zullen hier deur zwallepende vloên,
Heen bruizen, dat het schuim steil naar 't gestarnt zal steigren.
Ik hoop de Britsche vloot, die 't waterrecht durft weigren,
Eerlang te domplen, voor de zeeleeuw, in dit nat:
Zoo wordt de holle roof voor eeuwig afgemat.
Dan zal het volk, om dit vertoog te zien, aandringen.
Merk.
Nu ziet gy tenten die een groote Stadt omringen.
Pall.
Hier voegt een leger van manhaftig oorlogsvolk,
Bestiert van helden, die, gewapent met den dolk,
De wallen naadren, trots de donderende stukken,
En 't hagelen der loôn, om lauwerier te plukken,
De lauwren worden best door dapperheidt gehaalt.
| |
[pagina 87]
| |
Merk.
Hier toont de kunst een bosch daar 't zonlicht noit in straalt.
Pall.
Hier passen Vorsten, om de spriet, in klem van handen,
De wilde zwijnen, stout op scherp' en bitse tanden,
Deur 't borstelige zwoordt te stooten in het hart.
Zoo gy Parnas wildt zien, die alle bergen tart,
Moet gy 't gezicht aan 't endt van 't dichtgeboomt verleenen:
Hier springt de hengstebron, vol schrandre Hippokreenen:
Wie deze drupplen drinkt wordt met lauwrier gekroont.
Merk.
Hier wordt u een gebouw, vol heerlijkheidt, vertoont.
Pall.
Dit is een marmerhof om troonen in te bouwen,
Daar Prinsen, Koningen en hooggebooren vrouwen
Hun rollen speelen, die vol bloet en traanen zijn.
De hooven ziet men meest besmet van dit fenijn.
De groote Staaten zijn vol van bekommeringen.
Schoub.
Ik ben voor traag gescheldt van alle steedelingen:
Maar als ik dit vertoon zal ik haar oog voldoen.
Merk.
Wie kunst vertoonen zal ontmoet veel teegenspoên.
Pall.
Ik zal u noch, eer lang, lusthoven, rijk van vruchten,
En hellen, vol van spook en zielen, die naar zuchten,
En hemelen, vol glans, op 't wonderlijkst, doen zien.
Hier zullen Gooden en Godinnen koomen vliên
Op zwaanen, arenden, en pauwen, vol van oogen.
Men zal Medea, van twee draaken voortgetoogen,
Doen rennen deur het zwerk, dat om haar wagen zwiert.
De menschen zullen hier verscheppen in gediert,
En boomen hart van schors, en boomen weêr in menschen.
Natuur zal uwe kunst, van spijt, in d'afgrond wenschen.
Oudt Roomen, daar de roem van speelen heeft gewoont,
En Grieken, dat om 't Spel met lauwren wierdt gekroont,
Vertoonden noit zoo veel, schoon datze duizent Landen,
Door moorden, roovery, brandtschatten en verbranden,
Uitputten, en de schat verspilden aan het spel:
Maar u, o Schouburgh! daar ik hart en ziel op stel,
Om dat gy d'armen spijst, zal ik mijn gunst bewijzen.
| |
[pagina 88]
| |
Al wie voor armen zorgt verdient beroemde priizen.
Het oog wordt best gelokt door ongemeene kunst.
Schoub.
Ik dank Minerve voor haar goddelijke gunst.
Wie kan nu hindren dat ik niet in top zal beuren?
Pall.
De Laster is te zwak om 't nieuw Tooneel te steuren:
Laat zy vry knarssen op haar tanden groen van gal,
En woede donders, met een schrikkelijk geschal,
Schuimbekkent, deur haar keel vol blaauw vergift, uitbraaken,
En heete blixems, die niet min dan Ethna blaaken,
Deur 't oog uitschieten, 't zal geen hinder kunnen doen.
De Kunst is starker dan de Nijdt in 't felst van 't woên.
Schoub.
Ik zal de dankbaarheidt nooit uit mijn hart verbannen.
Pall.
Bedank de Vaaders van de Weez' en Oudemannen,
Die yver, zorg en schat besteeden aan dit werk:
Haar beelden passen in Apolloos groote kerk
Van harde marmersteen, op 't loffelijkst te praalen.
Die kunst handthaven moet men weêr met kunst betaalen.
Betoon dat gy staâg zorg, tot steun der armen, draagt;
Zoo wordt dit nieuwgebouw voor eeuwig onderschraagt.
Schoub.
Geen logge leedigheidt zal my mijn plicht beletten.
Pall.
Volhardt in jong en oudt te binden aan de wetten.
Merk.
't Is tijdt dat gy het Spel, want elk verlangt, laat zien.
Schoub.
Een die zich vaardig toont is lichtlijk te gebiên.
Ik zal vertoonen wat de Dichtkunst heeft begreepen.
Merk.
Ik vlieg naar 't Noorden, om te zien of al de scheepen
Gewapent zijn, om met de Britten strijdt te gaan.
De Koopvloot kan niet dan door d'Oorlogsvloot bestaan.
|
|