Op een geschilderde Judith met het hooft van Holofernes. Aan Mevrouw Maria Overlander, Huisvrouw van den Heer Burgermeester Kók, Heer van Purmerlandt,
&c.
Een doodtslag redde my uit twee beleegeringen;
De eene quam mijn eer, die my de Kuisheidt gaf,
En d'andere mijn stadt afgrijselijk bespringen.
Door 't vloeien van dit bloedt wis ik mijn traanen af.
Ik heb de slag gedaan: maar Godt bestierd' de deege.
Wie voor den hemel strijdt verkrijgt de grootste zeege.