Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Jaargety van Juffrouw Margariet van Schorel. Hadt Cyprus recht om 't jaargety te vieren, Dat Venus eerst uit zee in 't eilandt quam? Mocht dat gewest haar beeldt met roozen sieren, En 't hooghaltaar beslaan met mirthevlam? Laat ons dan Schorels jaargety aanvangen; Maar breng geen rooz' by d'eer van Amstellandt: Want zy heeft schoonder roozen op haar wangen; De Lent houdt hier, in spijt der Winter, standt, Gelijk de Zoomer in haar helder' oogen. Zoo pronkt zy met twee deelen van het jaar. Natuurelijk sieraadt heeft groot vermoogen. Hier hoeft geen zuiver vuur op het altaar; Men ziet het vuuren, die all' andre tarten, Vol flonkerstraalen, in haar voorhooft staan: Dit zijn de haartsteên, waar dat Min de harten, Vol killend sneeuw en grondtys, weet te braân. Dat niemant zich hier ook met mirth laat vinden, Haar aassem leevert geur van mirthelof. Men pooght haar te vergeefs aan zijd' te binden; Hier eischen banden van een taaier stof: Deurmeng de weetenschap der Hooftpoëeten, Met heiligh maatgezang en schranderheit: Ghy zult haar oor' aan zulk een goude keeten, Met diamanten, als gestarnt, bezeit, I Veel vaster binden dan aan zijde koorden. [pagina 265] [p. 265] De zucht tot wijsheidt helt naa weetenschap. Welspreekentheidt bindt yder aan haar woorden. Elk vier deez' dagh met vroolijk handtgeklap, Om dat Natuur aan Schorel, 't oogh der Vrouwen, Beleeftheidt, oordeel, deughdt en schoonheidt schonk. De schoonheidt, ik beken 't, moet eens verouwen: Maar d'andre gaaven blyven eeuwigh jonk. Vorige Volgende