Mevrouw Magdaleena Moens, Dochter van Heer Moens, Raadtsheer van de
Kaizer, en Ontfanger van de Koning van Spanje, kuische Echtgenoot van Baldees,
Veldtheer in 't leeger voor Leiden.
Dus ziet men Moens, waar dat Natuur, om meê te pronken,
Haar gaaven ryk van roem, zoo mildt aan heeft gedeelt.
Wat elk bezonder siert, is haar alleen geschonken.
Niet trekt de harten meer dan een aanminnigh beeldt.
Zy dompelde haar glans in 't water van haar traanen,
Om dat men Leiden niet zou dompelen in bloedt.
Zoo deedt zy haar Baldees, tot heil der onderdaanen,
Het zwaardt ontvallen, eer 't zyn moordtlust hadt geboedt.
De hardtste harten zyn door traanen week te maaken.
Haar schoon- en kuisheidt strekt hem tot een minneschicht.
Een welgeschape vrouw kan koude boezems blaaken.
Heel Neerlandt heeft zy, door haar deugdt, aan haar verplicht.
Wat Judith deedt door 't zwaardt, deedt zy alleen door schreien.
Wie Leien heeft ontzet verdient een beeldt in Leien.