Aan alle beminnaars der Dichtkunst.
Hier hebtge, waarde Kunstgenooten, eindelijk de langbeloofde, en noch langer
verwachte Werken van den vermaarden Poëet Jan Vos, die ik hem, na vele jaren,
naulijx uit de handen heb konnen scheuren. Evenwel kan ik u verzekeren, dat alles,
wat hy voor 't zijne kent, (uitgezondert vijf of zes dichten, die hy niet voor vruchten
van zijn verstant houd,) hier wort gemeen gemaakt. Ik zou met vele redenen, na 't
voorbeelt der doorluchtigste verstanden onzer eeuw, zijn lof konnen verhalen; maar
gy zult terstont eenige staaltjes daar van zien, als gy zommige lofdichten zelf gelieft te
lezen; en vorders zal dit geheele boek het klaarste bewijs daar van strekken: want men
zal daar in, onder andere ontallijke blijken van zijn edel en hooghdravend vernuft,
bespeuren, dat hy, met doordringender oordeel dan zommige oude Latynse Poëeten,
de leden der gezangen verdeelt, en hun behoorlijke grootte en plaats geeft. Derhalve
zal ik alleen zeggen, dat nooit Glazemaker, noch iemant anders, die geen taal dan
Neêrlants verstont, en in de Hooge Scholen nooit uit de zuivere beeken der
weereltwijze Wetenschappen gedronken had, tot zoo een top van eer en vermaartheit
is gestegen; waar op hy, met een bezadigt gemoet en vroolijk gelaat, als een diamante
schilt, al de pijlen der laster-pennen doet afstuiten; met zoodanig een verachting der
zelve, dat hy verscheidemaal begeert heeft, dat ik al de schimpschriften, die ooit op
hem uitgebraakt