15. Het dierverhaal: Sangiro
Een eigenaardig genre in de Afrikaanse letterkunde is het dierverhaal. Daarbij kan men denken aan de korte en bij de Hotnots geliefde verhalen waarin dieren optreden, dus ongeveer in de trant van de middeleeuwse sproken die aan het dierenepos ten grondslag liggen. Deze verhalen werden ook onder de blanken populair, en zijn herhaaldelijk verzameld en naverteld, o.a. door g.r. von wieligh in zijn vier bundels Dierestories [1917-1921].
Belangrijker uit letterkundig oogpunt zijn de meesterlijke schetsen van sangiro [schuilnaam van a.a. pienaar; geb. 1894], een schrijver die te midden van de tropische natuur in het voormalige Duits Oost-Afrika opgroeide en met liefdevolle aandacht het leven en bedrijf van de wilde dieren naging en wist uit te beelden. Op zijn eerste bundel Uit oerwoud en vlakte [1921] volgde in 1925 het geestige reis- en jachtverhaal Op Safari. Vervolgens verschenen twee verhalen uit het leven der diamantdelvers, Diamantkoors [1926], de schets Koors [Nuwe Afrikaanse kortverhale, 1932] en Simba [1944]. Het laatste boek sluit aan bij zijn vroegste werken. Pienaar was een tijdlang ‘hoofdwildbewaarder’ van Zuid-West-Afrika. Daar vond hij de stof voor En die Oranje vloei verby [1951].