Voorbericht
Een halve eeuw lang is de ‘Schets’ van De Vooys een betrouwbaar hulpmiddel geweest bij letterkundig onderwijs en letterkundige studie. Gedurende dertig jaar heeft De Vooys de drukken alléen verzorgd en nieuwe gegevens daarin verwerkt; de laatste twintig jaar heb ik hem op zijn verzoek daarbij mogen helpen, al bleven de eindredactie en de verantwoordelijkheid ten volle bij hem. Overwegende wat het beste was, een vrijwel ongewijzigde herdruk of een ingrijpende omwerking, heb ik tenslotte de omwerking gekozen. Meermalen in de laatste jaren heb ik met mijn oude vriend en collega de veranderingen besproken die ik voor wenselijk hield. Hij betwistte ze niet, hij gaf mij volmacht voor de toekomst, maar hij wilde toch, zo lang hij nog leefde, het boekje laten zoals het was. Gebruik makende van die volmacht, heb ik nu de tekst niet enkel bijgewerkt maar van het begin af herzien, om aldus ook de nieuwste inzichten tot hun recht te doen komen in deze eenvoudige schets. Volgorde, samenhang en formulering zijn van bladzijde tot bladzijde gewijzigd; de scheiding tussen Nederlandse en Vlaamse letteren is opgeheven, overeenkomstig de inzichten die reeds tot uiting zijn gekomen in mijn ‘Eeuw Nederlandse letteren’; de omvangrijke afdeling ‘Inlichtingen en Raadgevingen’ is grondig gemoderniseerd en bekort. Ook het hoofdstuk over Zuid-Afrika, dat in de laatste drukken was verbeterd en aangevuld door Prof. Dr. D. Bax te Kaapstad, is met gebruikmaking van het bestaande materiaal door mij herschreven. Ondanks al deze verschillen is het boekje ook nu nog zó zeer de voortzetting van de vertrouwde ‘Schets’ van De Vooys, dat zijn naam op het titelblad heel wat méer is dan een welverdiende hulde: opzet, bouw en bedoeling van zijn werk immers bleven geheel intact.
Hilversum, juli 1958.
g. stuiveling
Bij de nieuwe druk. Aan allen die mij per brief of in besprekingen hebben gewezen op drukfouten en onvolledigheden, betuig ik mijn welgemeende dank. Voorzover deze herdruk in gunstige zin verschilt van z'n voorganger, is dat mede hún werk.
Hilversum, maart 1966.
g. stuiveling