Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden
(1980)–Ursy M. Lichtveld, Jan Voorhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
XI De plantersletterkunde. 3. De pastorale.Het laatste hoofdstuk over de plantersletterkunde is geheel gewijd aan de poëzie van Paul François Roos (geboren in Amsterdam 1751, gestorven in Suriname 1805). Hij was zeker de begaafdste dichterlijke kolonist uit de 18de eeuw. In zijn vrij omvangrijk oeuvre vindt men vele gelegenheidsgedichten en heldenliederen. Hij is ons echter het liefst om zijn pastorale poëzie. Hierin onderscheidt hij zich ook van alle andere Surinaamse dichters uit die tijd. Zo ergens dan hebben wij in Roos een kolonist gevonden met ‘attachement’ voor zijn woongebied. Hij heeft als eerste de pastorale schoonheid ontdekt in dit materiële wingewest. Men vindt deze ontdekking niet verscholen in enkele losse regels, maar in prachtige, breed opgezette beschrijvingen van plantages, rivieren en kreken. Financieel ging het hem in de Surinaamse crisistijd aanvankelijk niet goed. Pas na zijn definitieve terugkeer uit Nederland en zijn huwelijk in datzelfde jaar (1785) brak een betere tijd voor hem aan. Hij werd een hooggeplaatst ambtenaar en verwierf zich een vermogen. Dat zijn talent in Suriname erkenning vond toont het feit, dat hij van 1786 tot ca. 1790 president was van het genootschap De Surinaamsche Lettervrinden. Erkenning in Nederland is tot nog toe, naar wij menen ten onrechte, uitgeblevenGa naar voetnoot1. LierzangGa naar voetnoot1
Ik, ik zing Suriname's strand,
Myn heil, myn lust, myn levensstand!Ga naar voetnoot3
Een ander zing' het vaderland
5[regelnummer]
Een lied ter eere!
| |
[pagina 202]
| |
Ofschoon men hier geen lente voelt,
Geen zomer brand, geen herfsttyd koelt,
Geen barre winter vreeslyk woelt,
Als in Europe;
5[regelnummer]
Ofschoon men hier geen hiacinth
Of tulp aan teedre staakjes bind,
Vioolen noch renonkels vind,
Met frissche geuren;
Ofschoon men hier geen PhilomeelGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hoort gorglen uit eene orgelkeel,
Op 't kruintje van een lustprieel,
In schoone hoven;
Schoon op geen malsche klaverplant
Of boterbloem, in 't grasryk land,
15[regelnummer]
Het rundervee als watertand
In onze dreeven;
Schoon hier de smaak niet word gestreeld
Door karper, die in 't water speelt,
Door hombaars, tarbot, schol of zeelt,
20[regelnummer]
En andre visschen;
Ofschoon geen persik, abrikoos,
Geen peer, geen appel, geen flamboos,Ga naar voetnoot22
Geen pruimpje, met een purpren bloos,
Hier willen groeijen;
25[regelnummer]
Ofschoon hier, in den jagttyd, niet
De vink door 't vinkje word bespied,Ga naar voetnoot26
De lyster zich verschalken ziet
Door looze strikken;
Ofschoon men dit hier missen moet,
30[regelnummer]
Vervult natuur, in overvloed,
Dit al door ons ontbeerde zoet
Op andre wyzen.
Ik, ik zing Suriname's strand,
| |
[pagina 203]
| |
Myn heil, myn lust, myn levensstand!
Een ander zing' het vaderland
Een lied ter eere!
Want hier, hier heerscht een eeuwig groen:
5[regelnummer]
Geen boom zien wy van 't loof ontdoen
Door 't woeden van een bar saisoen,
Als in Europe.
Tjo! Tjo! het orglen van uw keel,Ga naar voetnoot8
By de aankomst van het daggareel,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Beschaamt de stoutste Philomeel,
In onze huizen.
Bannielje langs den zilvren stroom,Ga naar voetnoot12
De bloeisem van d'oranjeboom,Ga naar voetnoot13
Verspreiden langs den gantschen zoom
15[regelnummer]
Een keur van geuren.
Ons rundvee, kiesch op kruidgewas,Ga naar voetnoot16
Kent geen bevrozen waterplas,
Maar smaakt, jaar uit jaar in, het gras
In onze dreeven.
20[regelnummer]
Een keur, een' schat van blanken visch,
Tot sieraad van den gullen disch,
Verschaffen beek en wildernis
In duizend soorten.
Nooit, nooit word hier de boom beroofd
25[regelnummer]
Van rinsch, van zoet, van smaaklyk ooft;Ga naar voetnoot25
ô Neen! want ieder dag belooft
Ons nieuwe vruchten.
De jager heeft zyn' vollen zin:
Ons bosch heeft hier een' wildschat in;Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 204]
| |
De jagttyd heeft hier geen begin,
Noch ook een einde.
Dus zing ik Suriname's strand,
Myn heil! myn lust! myn levensstand!
5[regelnummer]
Een ander zing' het vaderland
Een lied ter eere!
Schets van het Plantaadjeleven.Ga naar voetnoot7
Myn broeder, die uw' tyd, in andre waerelddeelen,Ga naar voetnoot8
Al schetsende besteed met verw en kunstpenseelen,
10[regelnummer]
Ontfang een dichttafreel van my, die, verr' van u,
Aan 't Commewynsche vocht, het fortgewemel schuw,Ga naar voetnoot11
En 't land bebouwende bemin het eenzaam leven,
Van welks vermaak myn pen u tracht een schets te geeven.
Want, u ontrukt, hebt gy toch geen gedachtenis
15[regelnummer]
Dat hier uw broeder nog op de aarde aanwezig is.
Doch lees dees lettren, die, schoon spraakloos, tot u spreeken.
De Jonge Bykorf, die in de aangenaamste streekenGa naar voetnoot17
Van dit myn wingewest zich opdoet, is de hof
Alwaar uw broeder woont, die nimmer zynen lof
20[regelnummer]
Naar waarde roemen kan: omzoomd van mangroeboomen,Ga naar voetnoot20
Omheind van dyken, en besproeid van waterstroomen,
Vol van vermaaken, die steeds de eenzaamheid my geeft.
Hy heeft een' schat op de aard', die 't waar genoegen heeft!
Des morgens, eer de zon aan Suriname's stranden
| |
[pagina 205]
| |
Een Surinaamse Planter in zijn ochtendjas.
| |
[pagina 206]
| |
Den nuchtren daauw ontrukt aan loof- en bloemwaranden,Ga naar voetnoot1
Ontwaak ik, en begroet den lieven dageraad.
Myn moestuin is het eerst waaraan zich 't oog verzaad,
Terwyl een waassem van verkwikkelyke geuren,
5[regelnummer]
Uit duizend bloessemen van zilvren, gouden kleuren,
Den reuk verfrisschende, my lokt naar 't lustprieel,Ga naar voetnoot6
Bedekt door schomlend loof, waarin een zacht gestreel
Van tedre gorgels schynt den uchtend aan te konden.Ga naar voetnoot8
'k Zie rondom van my, of de endyvie is omwonden,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Of wel de seldery met zand is aangevuld.Ga naar voetnoot10
ô Ja! 't staat alles wél: myn bedden zyn gehuld
Met kiesche groenten, daar en kruis- en middenpadenGa naar voetnoot12
Met veelerhande soort van bloemtjes zyn beladen.
Ik geef den tuinman hier zyn werk, en, bly' te moê,
15[regelnummer]
Treede ik aan d'andren kant naar 't luchtig kweekhuis toe.Ga naar voetnoot15
't Is rondom afgeperkt met dunne palisaaden.Ga naar voetnoot16
Hier is een vyver, waar myne eenden zich in baaden;
Daar loopen hoeners en kalkoenen, dik en vet;
Ginds is het hokje, waar men 't vee te broeijen zet;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Daar staat een karsenboom, dien 'k onlangs zag ontluiken,
Waaronder 't vee den gloed van Phoebus weet te ontduiken.Ga naar voetnoot21
Nu ga ik verder naar het varkenskot en let,
Of wel reeds versche kost daarin is neêrgezet.
'k Zie, in 't voorbygaan, naar de vaderlandsche knynen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Die vrolyk in het hok als in de vryheid schynen.
Nu treede ik binnen, waar myn oog in 't ryk verschiet
De blyde schaapen naar de weide dryven ziet:
| |
[pagina 207]
| |
Dees graast, die blaat, terwyl de tedre lamren springen.
Het nooitverzadigd oog smaakt beurtverwisselingen.Ga naar voetnoot2
Hier drink ik koffi en in rook een pyp tabak,
Terwyl myn duivenvlugt te kirren zit op 't dak.
5[regelnummer]
Een wyl gezeten, komt een stoet van zieke slaaven:Ga naar voetnoot5
Deeze is behebt met koorts, en die met Venusgaaven;Ga naar voetnoot6
De een klaagt van beljak, en een ander heeft de koek.Ga naar voetnoot7
Ik spoor hun ziekten naar door vlytig onderzoek,
En schaf hen middelen opdat zy ras genezen.
10[regelnummer]
En tyd en pligt leert my op 't land geneesheer wezen.
Nu ryze ik op, om eens de werken naar te zien
Der luie kuipers en der traage timmerliên:
Die zaagt een plank af, en een ander maakt paneelen;
Hier dislen zy een vat, daar ziet men schaaven, kweelen;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Wat zyn zy vlytig! ja! het werk gaat als een spil;
Maar, zet ik voet van honk, dan staan de hamers stil.
Van daar al verder naar de koffiloots getreden,Ga naar voetnoot17
Vind ik de slaaven in verscheiden bezigheden:
Die wascht, dees veegt, die schrobt, een ander keert de vrucht,
20[regelnummer]
Die waait, en deeze schuift de bakken in de lucht.
Hier huilt een meisje, ginds hoor ik een' jongen zingen.
| |
[pagina 208]
| |
Men vind in deeze loots altyd veranderingen,
Naar dat de tyd en ook 't veranderlyk saisoen
Den lootsöppasser leert wat werk hy heeft te doen.
Dit keurig naargezien, en alles wél bevonden,
5[regelnummer]
Dan wandel ik, vernoegd, naar myne vruchtbre gronden,
Langs paden voort, wier zoom met koffiboomen pronkt.
Al wandelende word en hart en ziel ontvonkt
Tot overpeinzing, daar gewas en boom en kruiden
't Volmaaktste samenstel vermogen aan te duiden.
10[regelnummer]
Ja! 't is of de Almagt van den Vormer der natuur,
Gedrukt op ieder blad, vernieuwt van uur tot uur.
ô Landbouw! Eenzaamheid! Myn lusthof! Koffiboomen!
Wat doet gy myn gemoed al denkensstof bekomen!
Zo denkende, genaak ik langzaam by het werk:
15[regelnummer]
De bastiaan geeft hier aan ieder' slaaf zyn merk.Ga naar voetnoot15
Ik laat het gretig oog langs alle bedden waaren,
En zie of wel de boom van taaije klimöpblaêren
En ander vuilnis is gezuiverd; of men 't gras
Schoon afwied; of men ook een jeugdig plantgewas
20[regelnummer]
Aan 't hoofd beschadigd heeft, door 't onkruid af te rukken.Ga naar voetnoot20
Een naarstig landman kruist gestadig door de stukkenGa naar voetnoot21
En let op alles wat de kunst en pligt hem leert;
Want, als hy zulks niet doet, dan gaat zyn werk verkeerd.
De vuige slaaf is loom, genegen om te liegen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
En acht het fraai als hy zyn' meester kan bedriegen.
Van daar roept my de zorg naar myn banannenwoud,
En naar den teijergrond, den wachter toebetrouwd.Ga naar voetnoot27
'k Zie of hy oppast om het drooge blad te kappen,
En of hy my misleid door slinksche wetenschappen;
30[regelnummer]
Of 't koorn ook armoê lyd door 't al te gulzig wied,Ga naar voetnoot30
| |
[pagina 209]
| |
En duizend dingen meer, die my de pligt gebied.
Myn werk verricht, zo neem ik 't jagtgeweer in handen
En trek naar 't bosch, versierd met eedle kruidwaranden,Ga naar voetnoot3
Nog nat van morgendaauw. De honden gaan my vóór,
5[regelnummer]
En spooren 't wild op dat, hoe fyn ook van gehoor,
Door hen bespied, my als de wind voorby komt snellen:
Ik schiet, en weet door 't lood het hert ter neêr te vellen.
't Zy pingo, buffel, knyn, pakkier, of sabakkaar,Ga naar voetnoot8
Zoras ik hem bespeur, is hy in doodsgevaar.
10[regelnummer]
Wanneer het water my somtyds het bosch doet vlieden,
Dan ga ik aan den kant de duiven eens bespieden.
Ik licht den leguaan, hoe hoog ook, uit den boom,Ga naar voetnoot12
En doe den kauwerier omkantlen in den stroom.Ga naar voetnoot13
Zo moeten anamoes, maraaijen en pauwisenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Door kracht van 't aaklig kruit het levenslicht verliezen.
Geen schelle papegaai is veilig in zyn vlugt:
Ik heb 'er honderden doen tuimlen uit de lucht.
Dit kan de schulpenrits van Vlaardingen getuigen,Ga naar voetnoot18
Wiens bosschen door 't geknal der jagtgeweeren juigchen.
20[regelnummer]
Vermoeid van dit vermaak, treede ik met trek tot spys
Te rug. De disch, gedekt, vertoont my knolradys,
Met versche boter, kaas, en jonge ramenassen;
Daar staat een haasje, dat ik gistren ging verrassen.
Waart gy, myn broeder! hier, zo zoude ik u gewis
25[regelnummer]
Op heimaar nooden, die deez' nacht gevangen is.Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 210]
| |
De wandling geeft my lust om smaakelyk te ontbyten.
Verzadigd, sta ik op, en weet den tyd te slyten,
Dan eens met knutslen, dan met leezen in een boek,
Dan in de dichtkunst, dan in 't snedig onderzoek
5[regelnummer]
Van vrouw natuur, wier kunst geen dichtpenseel kan treffen,
Wyl onvolmaaktheid nooit volmaaktheid kan bezeffen.
Wanneer het my somtyds behaagt om uit te gaan,
Gebied ik in 't korjaar met riemen klaar te staan.Ga naar voetnoot8
Dit vaartuig vliegt met my langs 't lommerryk bosschaadje
10[regelnummer]
Naar Acconoribo, naar Mocha's lustplantaadje,
Of wel naar L'Avantuur, by onzen landgenoot!Ga naar voetnoot11
'k Schud dan de zorgen af in Commewyne's schoot.
Maar vind ik my verpligt om t'huis te moeten blyven,
't Zy om het dagwerk, of de maandlyst uit te schryven,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Of om de logge pont te zenden naar het fort,Ga naar voetnoot15
Of 't zy myn byzyn by een werk gevorderd word,
Dan gaat het nodige voor dertele vermaaken.
De vreugd vermengt zich in het achtslaan op zyn zaaken;
Een schrander landman voegt de reden by zyn' pligt,
20[regelnummer]
En noemt het meer vermaak dan werk 't geen hy verricht.
Zoras de Vriesche klok het tweetal heeft geslagen,Ga naar voetnoot21
Zie ik het eeten op de middagtafel draagen.
Een stoet van meisjes staat geschaard rondom den disch,
Terwyl de voetebooi met schenken bezig is.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Gegeeten, tracht dit volk op zynen pligt te passen:Ga naar voetnoot25
De een geeft my 't bekken om de vingren af te wassen,
Terwyl een ander, met den handdoek voor de borst,
Op zy' staat. Ja, myn vriend! ik leef gelyk een vorst:
De slaaf past op myn' wenk; myn woorden zyn bevelen.
30[regelnummer]
Een landman zou de rol van koning kunnen speelen.
| |
[pagina 211]
| |
Ik eisch een schoone pyp, tabak, een glaasje wyn:
Dit moet, zoras ik 't vraag, reeds in gereedheid zyn.
Nu onder 't donker loof der gulde oranjeboomen,
Die, in den ry geschaard, den kant des tuins bezoomen,
5[regelnummer]
Wat lucht geschept: hier sla ik de oogen, vry en bly,
Naar jaashuis, timmerloots, naar weide, of droogery,Ga naar voetnoot6
Waar 't kleine volk om 't werk schynt met elkaêr te kampen.Ga naar voetnoot7
Daar brengt men koffi, die men t'avond af zal stampen.Ga naar voetnoot8
Myn pyp is uitgerookt, zodat ik statig roep
10[regelnummer]
Om my een' leuningstoel te plaatsen op de stoep.
Daar lees ik dit of dat, of 'k zit op 't werk te denken,
Terwyl een Mulattin my groene thee komt schenken.Ga naar voetnoot12
Gedronken, zie ik hoe de lucht staat in het west':
Myn jongens houden reeds het oog op my gevest.
15[regelnummer]
Ik eisch myn' rotting, zo als 't viertal is geslagen,
En geef hen last geweer en jagtzak na te draagen.Ga naar voetnoot16
Ik ga voorby het werk, en zie ter zyde eens af
Of 't merk haast door is, 't geen men hen deez' morgen gaf.Ga naar voetnoot18
Nu snuffel ik zo wat, en loop eens door de stukken,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Om naar te zien wanneer 'er koffi is te plukken;
Of de katoenknop breekt, en diergelyke meer.
Ik wandel dit pad op en 't ander weder neêr.
Zo gaat de middag heen, en de avond komt genaaken.
Maar wil ik my somtyds met hengelen vermaaken,
25[regelnummer]
Ik heb een watergat, dat grimmelt van de visch.Ga naar voetnoot25
Hier zit ik aangenaam, doordien 't belommerd is.
| |
[pagina 212]
| |
Ik weet 'er slag op slag waarappers uit te haalen,
Vetjakkies en quiquies. 'k Herdenk hier menigmaalenGa naar voetnoot2
Hoe ik voordeezen, in de stille Wetering,
Of in de Molensloot, met u het baarsje ving;
5[regelnummer]
Hoe, achter Landzigt's tuin, wy speelden op de weiden.
Wie kon toen denken dat ons de oceaan zou scheiden?
Wie had toen ooit verwacht dat Gomar en Armyn
My van Rosinde en u tot scheurers zouden zyn?Ga naar voetnoot8
Verrukt in dit gepeins, begint de zon haar straalen
10[regelnummer]
Te dooven, achter 't woud, in zilte waterzaalen.
Dus keer ik t'huiswaards, waar myn koffi op den disch,
Met suiker en met melk, reeds ingeschonken is.
Ik eisch myn nachtjapon, musquitenbroek en muilen,Ga naar voetnoot13
Om voor het ongediert' my in dit kleed te schuilen.
15[regelnummer]
Daar komen bastiaans, en arts en timmerliên.Ga naar voetnoot15
Ik maak my sterk om hen eens deftig aan te zien.
Ik ga den merkstok na en zeg hen 't werk voor morgen.Ga naar voetnoot17
Ik zet de wacht op, en gebied hen om te zorgenGa naar voetnoot18
Voor vaartuig, kweek en bleek, voor 't oopnen van de sluis.
20[regelnummer]
Elk krygt een' slok, en gaat genoeglyk naar zyn huis.
Ik, wel te vreden, ga een uur of twee wat schryven;
Ik maak een dichtstukje, en mag d'avond zó verdryven.
'k Lees in Germanicus, als my de schryflust stuit,Ga naar voetnoot23
En roep daarby den lof van zyne zangster uit.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 213]
| |
Zodra het negental is door de klok geslagen,
Gebied ik eene kaars in 't slaapvertrek te draagen,
Waar my een Venus in de koele hangmat wacht.
'k Ga slaapen, broeder! en wensch u een' goeden nacht!
TuingedachtenGa naar voetnoot5
Gistrenmiddag, by het daalen
Van de lieve zonnestraalen,
Zat ik in myn tuintje neêr,Ga naar voetnoot8
Waar de bloemtjes fleurig bloeijen,
10[regelnummer]
Waar de groenten welig groeijen:
'k Sloeg myne oogen, ginds en weêr,
Naar myn pakhuis, naar myn woning.
'k Dacht, ik leef hier als een koning,
Maar al denkend trok de band
15[regelnummer]
My naar 't dierbaar vaderland.
'k Dacht, kon ik eens zo veel gaêren,Ga naar voetnoot16
Om, na een of twee paar jaaren,
Heen te vaaren naar Euroop'.
Deventer! uw buitenvlekkenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zouden my tot woning strekken.
Denkend voed men groote hoop.
'k Zou, by komst, geen tyd verliezen,
Maar my straks een woonplaats kiezen
By het dorpje Diepeveen;
25[regelnummer]
'k Zag dan, door myne eiklaan heen,
Naar de Roôbrug, die, voordeezen,
Plag de hof myns heils te weezen.
'k Waar' dan daaglyks wellekoom
By myn moeije en by myn' oom.Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 214]
| |
'k Zou des avonds, als een baasje,
Met twee paardjes voor myn chaasje,Ga naar voetnoot2
Ryden, dat het gonst en gudst,
Naar myn hofplaats Roozenlust.
5[regelnummer]
Wat zoude ik daar vreugde raapen!
'k Zou 'er als in roozen slaapen;
Echter sliep ik nooit te laat:
'k Waakte met den dageraad.
'k Zou dan naar myn hengels zoeken,
10[regelnummer]
Om het vischje te verkloekenGa naar voetnoot10
In den vyver, die het huis
Rondom kuscht met zagt geruisch.
'k Zou 'er snoeken, karpers, aalen,
En een zootje baars uit haalen,
15[regelnummer]
Die 'k daarna dan, rap en vlug,
Met een sneê zo op den rug,
Klaar zou maaken om te kooken.
Helder zou ik 't vuurtje stooken,
Wyl zelfklaargemaakte visch
20[regelnummer]
Nog wel eens zo lekker is.
Had ik juist geen lust tot visschen,
'k Zou my 's morgens dan verfrisschen
By het boschje, welkers zoom
Door een' kleinen waterstroom
25[regelnummer]
Word besproeid; 'k zou 't oog verzaaden
In een reeks van bloemsieraaden,
Blinkende van morgennat,
Eêl van geuren, schoon en prat.Ga naar voetnoot28
'k Zou me op 't bankje laaten vinden,
30[regelnummer]
Onder gindsche groene linden,
Waarin zangster Philomeel
Orgelt uit eene orgelkeel,
En het zoet van 't buitenleven
| |
[pagina 215]
| |
Fluitend wil te kennen geeven.
'k Zou van daar my voorts begeeven
Langs de velden, langs de dreeven,
Waarin 't koeitje, wel te moê,
5[regelnummer]
Graast tot aan den enkel toe.
Wandelend met zagte schreden,
Zoude ik 't lusthuis binnentreeden,
Daar myn gade my ontmoet
Met een' kusch tot morgengroet.
10[regelnummer]
'k Zou met smaak dan koffi drinken,
En door room dat vocht doen zinken.Ga naar voetnoot11
't Wierd dan tevens ook ras tyd
Om te denken aan 't ontbyt.
'k Zei' dus tot myn dienstmaagd: ‘Styntje!
15[regelnummer]
Sny me een stuk van 't mastelyntje,Ga naar voetnoot15
En breng daadlyk op den disch
Knolradys, die jeugdig is.’
Dat is boter om te roemen!
'k Proef 'er klaver, gras en bloemen,
20[regelnummer]
Ja de Mei uit, dat smaakt eêl!
Kyk die kaas: hoe varsch, hoe geel!
Eigenmaaksel van myn boeren,
Die op zulke heeren loeren,
Welken, ryk, van 't westerstrand
25[regelnummer]
Keeren naar hun vaderland.
Na 't ontbyt zou 'k Jansje vraagenGa naar voetnoot26
Of zy, met een koets of wagen,
Wilde ryden naar de stad;
Dan of zy ook liever had
30[regelnummer]
Om in 't schuitje meê te vaaren,
Langs het loof der beukelaaren,
Naar Philotus onzen vrind,
| |
[pagina 216]
| |
Die, schoon ryk, het land bemint?
Wilde ze op de lustplaats blyven
En met werk haar' tyd verdryven,
Ja, 'k had dan ook blyvenslust,
5[regelnummer]
En zocht straks myn werk in rust.
'k Vond, als Cats, dan geen bekwamerGa naar voetnoot6
Daartoe dan myn boekenkamer.
'k Las daar 't geen myn hart en ziel
Op dat pas het meest geviel.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
'k Zou de lieve zanggodinnen
Daar zowel als hier beminnen.
'k Schreef soms brieven, bly te moê,
Hier naar Suriname toe.
'k Zou myn vrienden brieven schryven,
15[regelnummer]
Hen vermaanen om de schyvenGa naar voetnoot15
Te bewaaren met verstand,
Om daarmeê naar 't vaderland
Heen te kruijen, en hun dagen,
By ons, naar hun welbehagen,
20[regelnummer]
Door te brengen op het veld.
'k Wou zo veel, ... maar 'k heb geen geld.
'k Zou hen melden, hoe wy leefden,
En gestaâg naar wellust streefden,
Hoe zich de allereêlste visch
25[regelnummer]
Dagelyks op onzen disch
Kwam in overvloed vertoonen.
'k Sprak van doppers, boerenboonen,
Met een kalfsschyf, hagelwit,
Waar en ziel en sap in zit;
30[regelnummer]
Sap dat, houd men 't één' dag over,
Lilt en beeft gelyk een lover.
Zulk een disch is wél gesteld.
'k Wou zo veel, ... maar 'k heb geen geld.
| |
[pagina 217]
| |
'k Zou hen weeten uit te breiên,
Hoe wy lekkere aardebeien,
Zo als 't nagerecht op kwam,
Hoopten op een' boterham,
5[regelnummer]
Die dan, wit van 't suikerstrooijen,
Keurig smaakte; voorts aan 't pooijenGa naar voetnoot6
Van een glas met druivennat,
Afgetapt uit paters vat,
Op het welzyn van de vrinden,
10[regelnummer]
Die zich in het west bevinden,
Dat zy schielyk, net als wy,
Ryk belanden aan het Y,
En by d'Ysel, op hun hoeven,
't Vaderlandsche leven proeven,
15[regelnummer]
Waar noch vrees noch zorg hen kwelt.
'k Wou zo veel, ... maar 'k heb geen geld.
Gistren middag, by het daalen
Van de lieve zonnestraalen,
Zat ik in myn tuintje neêr,
20[regelnummer]
Waar de groenten welig groeijen,
Waar de bloemtjes fleurig bloeijen.
'k Sloeg myne oogen, ginds en weêr,
Naar myn pakhuis, naar myn woning.
'k Dacht, hier leef ik als een koning,
25[regelnummer]
Daarom, wat verlang ik meer!
| |
[pagina 218]
| |
Plantaadje Directeur met huismeid en huisjongen.
|
|