Lucifer. Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel. Noah, of Ondergang der eerste wereld
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Eerste bedrijf
apollion
Hier steigre ik, koning van den nacht, Apollion,Ga naar voetnoot1
uit 's aardrijks navel, eer d' in arbeid gaande zon,Ga naar voetnoot2
het daglicht barende, uit de kim kome opgestegen.
Mijn stinkende adem is alree den hemel tegen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
die schuw van helsen stank, de starren trekt omhoog;Ga naar voetnoot5
dewijl mijn zwavelkeel, den starrenlichten boogGa naar voetnoot6
met smook bezwalkende, berooft van zijnen luister.
Mijn blikken branden als twee kolen in het duister
en dikke duisternis, met enen roden gloed.
10[regelnummer]
De pekstok blaakt en stut mijn twijfelenden voet.Ga naar voetnoot10
Waar ik den grond betree, het gras en bloemen kwijnen
en 't ongedierte vlucht naar wouden en woestijnen.
Daar rijst het vlotgevaarte, op Noahs timmerwerfGa naar voetnoot13
na honderd jaren tijd volbouwd, om in 't bederfGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
des mensdoms énen man en zijn gezin te bergen;
rechtschapen stof, om onze almogendheid te tergen.Ga naar voetnoot16
Waartoe getoefd? Vaar voort: wat houdt ge langer stand?Ga naar voetnoot17
Steek met dien pekstok fluks dat zeegeweld in brand.Ga naar voetnoot18
Vaar voort, mijn helse stoet, steek aan, gij kunt niet dolen.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Laat branden voor den wind en warm u bij de kolen
van 't cedren balkwerk. Is de worm voor 't hout vervaard,Ga naar voetnoot21
| |
[pagina 210]
| |
verrot het in geen lucht, de gloênde pekstok spaartGa naar voetnoot22
geen cedren planken, dicht en hecht met werk gedreven.Ga naar voetnoot23
Het pek en werk zal vuur en vlamme voedsel geven.
25[regelnummer]
Al 't heir des afgronds met ontvouwen krijgsbanier
wil dansen, klauw aan klauw, op zulk een zegevier;
en Noë, Lamechs zoon, die 't water woude ontvluchten
op dezen vlotbalk, zal bedrukt en troostloos zuchten,
als d' arbeid van ene eeuw gezwind tot as verteert.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maar deze hoop is wind. Een wacht van geesten keertGa naar voetnoot30
den stokebrand van 't vlot, dat anders, lang verbarrend,Ga naar voetnoot31
d' opgaande vlam voor wind zou drijven naar 't gestarrent.
Verdoemde spoken, helpt ons raden; zet u kant.Ga naar voetnoot33
Hier rijst het cederbos, tot onzen dienst geplant.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gij kunt hier in 't verschiet van 't bos 't gevaart zien steigerenGa naar voetnoot35
en zoveel velds beslaan. De cederbomen weigeren
ons gene schaduwen, in 't opgaan van den dag,
om stil te schuilen. Wat de schaduwe vermag,
dat leerde u Adams hof, waar draak en duizend spokenGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
en grijnzen van de hel zich legerden en doken,Ga naar voetnoot40
totdat hun aanslag wierd zeeghaftig uitgevoerd,
een oorlogszege, die den aardboôm nog beroert.
De zestien eeuwen en nog zesenvijftig jarenGa naar voetnoot43
zijn sedert, roemt vrij, niet onvruchtbaar heengevarenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
en nu verwacht de dag den inbreuk van veel wee,
die 't aardrijk zetten zal in ene bare zee.Ga naar voetnoot46
D' aartsvader staat gereed, met zijnen baard vol statie
den boezem dekkende, de jongste predikatie
| |
[pagina 211]
| |
te sluiten. Houdt u stil in 't ronde hieromtrentGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
en past uit enen mond zijn schriklijk dreigementGa naar voetnoot50
zo na te bauwen met een bosgalm dat de wateren
en bos en berg en dal eens lachen dat ze schateren,
beschimpen 's mans gejank en rouwklacht en geween
en tranen, bigglende langs kin en boezem heen.
55[regelnummer]
Door vrouwenlist werd eerst de man in 't net getogen.Ga naar voetnoot55
Men bezige deez' kunne en leegre zich in d'ogenGa naar voetnoot56
van Kaïns dochtren en beschiete uit haar gezichtGa naar voetnoot57
het hart der reuzen, schoon het voor geen wapen zwicht.
Nog moet de grootvorst zelf voor 't joffrentimmer buigen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
en heur naar d' ogen zien. Wij hoeven geen getuigen
te zoeken: d' uitkomst heeft doorgaans genoeg geleerd
hoe wellust over al de wereld triomfeert.
Zij plantte haren stoel op Reuzenburg, gehouwen
uit klaren marmersteen, in Kaukasus' landouwen:
65[regelnummer]
want sedert 's hemels wraak den eersten vader dreefGa naar voetnoot65
uit Eden met een zwaard van bliksemstralen, bleef
deez' wereld ongeschend van uitgebraakte vloeken.
Hier vindt de snoeplust al wat 's mensen lust loopt zoeken,Ga naar voetnoot68
lusthoven, beemden, beek en bronnen in het rond.
70[regelnummer]
De vruchten druppen van de takken in den mond,
en smilten op de tong. De vogels kwinkeleren.
Het dansen, spelen, het gedurig banketteren
en bruiloften gaat hier het ganse jaar in zwang.
Men bindt de zielen aan geen wetten en bedwang
75[regelnummer]
van Enochs voorbeeld, of geboden en verboden.
| |
[pagina 212]
| |
De blijdschap kort den tijd, godinnen scheppen goden.Ga naar voetnoot76
Een reuzenafkomst trotst het hemelse gezag.Ga naar voetnoot77
Al wat ze met den boog en 't zwaard bereiken mag
dat 's recht; het wapenrecht schept braven en landsheren.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
De grootvorst van het Oost, met geen geweld te keren,Ga naar voetnoot80
Achiman, Enaks zoon, de wereld door gevreesd,
besloot op dezen dag hier 't jaargetijdig feest
der grootvorstinne met een statie in te kledenGa naar voetnoot83
van d'allermachtigsten, in dienst van 't hof getreden.
85[regelnummer]
Hier zal niets mangelen aan pracht en overdaad.Ga naar voetnoot85
De Ganges, Indusstroom, de Tiger en Eufraat,
gedwongen, moeten hem voor hunnen leenheer kennen.
De vogel feniks eert met schitterende pennenGa naar voetnoot88
de kroon van Oostenrijk, geheiligd aan dit hoofd,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
om welks baldadigheid te voên al 't aardrijk slooftGa naar voetnoot90
en met gebogen kniên schenkages komt vereren.
Maar ginder wil de zon de schemering braveren
en opgaan: laat ons, eer haar fakkel uit de kim
den aardboôm toelichte, ons verbergen in de schimGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
van 't hoge bos. Hier komt de aartsvader aangetreden
met zijnen krommen staf, om tranen en gebeden
te storten. Duiken we in dien schuilhoek voor den dagGa naar voetnoot97
en luistert, achter mij, naar 's grijzaards weegeklag.
noë
Daar komt het morgenlicht gevaren
100[regelnummer]
als een heraut uit Gods palais,
| |
[pagina 213]
| |
om 't mensdom voor de leste reisGa naar voetnoot101
te wekken, of hen God wou sparen.Ga naar voetnoot102
Zij leggen in den eersten droom
en slaap, tot over 't hoofd verzopen.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Hoe kunnen ze op genade hopen,
zo 't hart blijv' hollen zonder toom!
Zij luisteren naar geen vermanen,
in wrevelmoedigheid te trots,
en, harder dan een ijzren rots,
110[regelnummer]
nog nooit vermurwd door mijne tranen.
Genade, o Vader, kan 't geschiên,Ga naar voetnoot111
geef uitstel: of ze zich berieden,Ga naar voetnoot112
om dien gedreigden vloek t'ontvlieden,
en naar hun hielen om te zien.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Het water rijst allengs van onder
ten grond uit, in zo menig dal,
een voorbô van den waterval,Ga naar voetnoot117
gereed te volgen op den donder.
Het dreigen stapt vooruit; dan kraaktGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
de slag het bekkeneel van boven,Ga naar voetnoot120
dat geen waarschouwing wil geloven,
eer d'Allerhoogste 't onweer slaakt.Ga naar voetnoot122
De boosheid is in top gewassen
met 's mensdoms aanwas dag en nacht.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Hier wil de grootvorst d' Oppermacht
en haren hogen troon verbassen.Ga naar voetnoot126
Ik vinde langer stof noch reênGa naar voetnoot127
om Gods lankmoedigheid te rekken
en 's mensen gruwzaamheên te dekken,
130[regelnummer]
die schreien door de wolken heen.
Dit lichaam schijnt een dor geraamte,
| |
[pagina 214]
| |
gekrenkt van vasten en verdriet.Ga naar voetnoot132
De hemel hoort mijn voorbeê niet.
Ik sla mijne ogen neer van schaamte.
135[regelnummer]
Genade, o oorsprong van genâ!
Vergeef ons toch dit langzaam bouwen,Ga naar voetnoot136
of u het opzet mocht berouwen,Ga naar voetnoot137
al komt boetveerdigheid zo spa.
Gedenk hoe 's volks natuur den zegen
140[regelnummer]
in hunnen grootvaêr eerst verloorGa naar voetnoot140
en, door zijn misdaad van uw spoor
gedwaald, dien zielkrak heeft gekregen.
Verhoor de voorbeê van uw knecht.
Genade, o Vader, en geen recht.
rei van engelenwacht
Eerste Zang
145[regelnummer]
Wij schaduwen met gouden pennenGa naar voetnoot145
de treden van
dien vromen man,
gewaardigd God alleen te kennen;
terwijl alle andren, van dit lichtGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
versteken, dwalen
in duistre dalen,
en slaan als dieren hun gezicht
van God op tijdelijke dingen,Ga naar voetnoot153
die snel vergaan
155[regelnummer]
beneên de maan,Ga naar voetnoot155
den spiegel der veranderingen.
Verbasterden van 's levens struik,Ga naar voetnoot157
waar vindt men 's levens recht gebruik!
| |
[pagina 215]
| |
Eerste Tegenzang
In enen is dit goed gebleven;
160[regelnummer]
al 't overschotGa naar voetnoot160
gedwaald van God
en 't heilig voorbeeld, hun gegeven.
Wat leeft, helt over tot hef kwaad.
Schoon Eve in 't ooste
165[regelnummer]
zichzelve troostte
in Seth, nog groeide Kaïns zaad.Ga naar voetnoot166
En Henoch zag den sleep der kinderen,
al 't aardrijk door,
het heilig spoor,
170[regelnummer]
verlaten en de deugd verminderen.
Dat viel hem bitter als de dood.
Hij klaagde God omhoog zijn nood.
Tweede Zang
Wat baat, sprak hij, uw beeld de reden,
zolang uw beeld
175[regelnummer]
van reên verscheelt,Ga naar voetnoot175
en dat geschenk niet wil besteden?Ga naar voetnoot176
Ik leraar elk, wie hoort naar mij!Ga naar voetnoot177
Elk leeft ontuchtig
en ongodvruchtig.
180[regelnummer]
Mijn lering schijnt een razernij.
Zij schimpen met uw offerereGa naar voetnoot181
en offervier.
Wat blijve ik hier!
'k Hoor smaad waar ik trie wende en kere.
185[regelnummer]
Indien mijn wandel u behaag',
verlos me, o Vader, van deez' plaag.
| |
[pagina 216]
| |
Tweede Tegenzang
De Vader ziet op Henochs klagen
uit 's hemels troon.
Wij, 's hemels boôn,
190[regelnummer]
verschijnen hem terstond en dragenGa naar voetnoot190
dien trouwen dienaar, God ten prijs,
als op een wagen,
door wind en vlagen,
in 't eeuwig bloeiend paradijs.
195[regelnummer]
Daar sluimert d' aangevochten veilig,Ga naar voetnoot195
totdat hij weer
opwake, en keer',
verzelschapt met een groten heilig.Ga naar voetnoot198
Nu slaan we aartsvader Noë gâ.
200[regelnummer]
Hij volgt in 't leerambt Henoch na.Ga naar voetnoot200
Toezang
Aartsvader Henoch, van beneden
omhoog gevoerd, gij zet uw treden
op rozen in dien rozengaard
van rust, waar u geen last bezwaart.
205[regelnummer]
De wereld haat Gods uitgekoornen.
Hier treedt godvruchtigheid op doornen
en distels dat de voeten bloên.
Het ruisen van de watervloên
getuigt alree hoe duizend stromen
210[regelnummer]
vanonder opgeborreld komen.
De voeten worden nat en vlotGa naar voetnoot211
en luistert niemand nog naar God!
|
|