Lucifer. Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel. Noah, of Ondergang der eerste wereld
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Eerste bedrijf
belzebub, Belial, Apollion
belzebub
Mijn Belial ging hene op lucht en vleugels drijven
om uit te zien, waar onze Apollion mag blijven.
Vorst Lucifer zond hem, tot dezen tocht bekwaam,
naar 't aardrijk, opdat hij eens nader kennis naam'
5[regelnummer]
van Adams heil en staat, waarin d' AlmogendhedenGa naar voetnoot5
hem stelden. Het wordt tijd om weder van beneden
te keren hier ter stede: ik gis, hij is niet veer.
Een wakker dienaar vliegt op 't wenken van zijn heer
en stut zijn meesters troon getrouw met hals en schouder.
belial
10[regelnummer]
Heer Belzebub, gij raad van 's hemels stedehouder,
hij steigert steil, van kreits in kreits, op ons gezicht.Ga naar voetnoot11
Hij streeft den wind voorbij en laat een spoor van licht
en glansen achter zich, waar zijn gezwinde wieken
de wolken breken. Hij begint onz' lucht te rieken
15[regelnummer]
in enen andren dag en schoner zonneschijn,
waar 't licht zich spiegelt in het blauwe kristallijn.Ga naar voetnoot16
De hemelkloten zien met hun gezicht, van onder,Ga naar voetnoot17
terwijl hij rijst, hem na, eenieder in 't bijzonder,
verwonderd om dien vaart en goddelijken zwier,
| |
[pagina 26]
| |
20[regelnummer]
die hun geen engel schijnt, maar eer een vliegend vier.Ga naar voetnoot20
Geen star verschiet zo snel. Hier komt hij aangestegen
met enen gouden tak en heeft de steile wegenGa naar voetnoot22
voorspoedig afgeleid.
belzebub
Wat brengt Apollion?
apollion
Heer Belzebub, ik heb zo vlijtig als ik kon
25[regelnummer]
het laag gewest bespied en offer u de vruchten,
zo diep beneden ons in andre zon en luchten
gesproten: oordeel, uit de vruchten, van het land
en van den hof, door God gezegend en geplantGa naar voetnoot28
tot wellust van den mens.Ga naar voetnoot29
belzebub
Ik zie de gouden bladen
30[regelnummer]
met perlen van de lucht, den zilvren dauw, geladen.
Hoe lieflijk riekt dit loof, dat zijne verfbehoudt!Ga naar voetnoot31
Hoe gloeit dit vrolijk ooft van karmozijn en goud!Ga naar voetnoot32
't Waar' jammer zo men dit ontwijdde met de handen.Ga naar voetnoot33
't Gezicht bekoort den mond. Wie zou niet watertanden
35[regelnummer]
naar aardse lekkernij? Hij walgt van onzen dag
en hemels mann', die 't ooft der aarde plukken mag.Ga naar voetnoot36
Men zou ons paradijs om Adams hof verwensen.Ga naar voetnoot37
't Geluk der engelen moet wijken voor de mensen.
| |
[pagina 27]
| |
apollion
Nietwaar, heer Belzebub? Al schijnt de hemel hoog,
40[regelnummer]
wij leggen veel te laag. Hetgeen ik met mijn oog
gezien heb, mist me niet. 't Vermaak van 's werelds hoven,Ga naar voetnoot41
een enig Eden, gaat ons paradijs te boven.
belzebub
Laat horen wat ge zaagt, wij luistren samen toe.
apollion
'k Verzwijg mijn henevaart, om niet te reppen hoe
45[regelnummer]
gezwind ik nedersteeg en zonk door negen bogen,
die sneller dan een pijl, rondom hun midpunt vlogen.
Het rad der zinnen kan zo snel niet ommeslaanGa naar voetnoot47
in onz' gedachten, als ik, lager dan de maan
en wolken afgegleên, bleef hangen op mijn pennen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
om 't oosterse gewest en landschap t' onderkennen,Ga naar voetnoot50
op 't aanzicht van den kloot, waar d' oceaan om spoelt,Ga naar voetnoot51
waarin zo menig slag van zeegedrochten woelt.
Van verre zag men hier een hogen berg verschieten,Ga naar voetnoot53
waaruit een waterval, de wortel van vier vlieten,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
ten dale nederbruist. Wij streken steil en schuin
voorover met ons hoofd en rustten op de kruin
des bergs, vanwaar men vlak de zalige landouwen
der onderwereld en haar weelde kon aanschouwen.Ga naar voetnoot58
belzebub
Nu schilder ons den hof en zijn gestaltenis.
| |
[pagina 28]
| |
apollion
60[regelnummer]
De hof valt rond, gelijk de kloot der wereld is.
In 't midden rijst de berg, waaruit de hoofdbron klatert,
die zich in vieren deelt en al het land bewatert,
geboomte en beemden laaft en levert beken uit
zo klaar gelijk kristal, waar geen gezicht op stuit.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De stromen geven slib en koesteren de gronden.Ga naar voetnoot65
Hier worden onyxsteen en bdellion gevonden.Ga naar voetnoot66
Hoe klaar de hemel ook van starren blinkt en barnt,Ga naar voetnoot67
hier zaaide vrouw Natuur in stenen een gestarntGa naar voetnoot68
dat onze starren dooft. Hier blinkt het goud in d' aderen.
70[regelnummer]
Hier wou Natuur haar schat in énen schoot vergaderen.
belzebub
Wat zweeft er voor een lucht, waarbij dat schepsel leeft?
apollion
Geen engel onder ons zo zoet een adem heeft
gelijk de frisse geest, die hier den mens bejegent,
het aangezicht verkwikt en alles streelt en zegent:
75[regelnummer]
dan zwelt de boezem der landouw van kruid en kleur,
en knop en telg en bloem en allerhande geur.
De dauw ververst ze 's nachts. Het rijzen en het dalen
der zonne weet zijn maat en matigt zo haar stralen
naar eis van elke plant dat allerhande groen
80[regelnummer]
en vrucht gevonden wordt in enerlei seizoen.
belzebub
Nu maal me de gedaante en 't wezen van de mensen.
apollion
Wie zou ons engelsdom voor 't mensdom willen wensen,Ga naar voetnoot82
wanneer men schepsels ziet die 't al te boven gaan,
en onder wiens gezag alle andre dieren staan.
| |
[pagina 29]
| |
85[regelnummer]
Ik zag den ommegang van honderdduizend dieren,
die op het aardrijk treên, of in de wolken zwieren,
of zwemmen in den stroom, zo ieder is gewend,
en leven schept in zijn bijzonder element.
Wie zou eenieders aard en eigenschappen ramen
90[regelnummer]
als Adam? Want hij gaf ze op ene rij haar namen.Ga naar voetnoot90
De bergleeuw kwispelde hem aan met zijnen staart,
en loeg den meester toe. De tiger lei zijn aard
voor 's konings voeten af. De landstier boog zijn horen
en d' olifant zijn snuit. De beer vergat zijn toren.
95[regelnummer]
Griffoen en adelaar kwam luistren naar dien man.Ga naar voetnoot95
Ook draak en Behemoth en zelfs Leviatan.Ga naar voetnoot96
Nog zwijg ik welk een lof den mens wordt toegezongen
en toegekwinkeleerd van 't lustprieel vol tongen;Ga naar voetnoot98
terwijl de wind in 't loof, de beek langs d' oevers speelt,
100[regelnummer]
en ruist op een muziek, dat nimmer 't hart verveelt.
Had zich Apollion in zijnen last gekweten,Ga naar voetnoot101
hij had ons hemelrijk in Adams rijk vergeten.
belzebub
Wat dunkt u van het paar, dat gij beneden zaagt?
apollion
Geen schepsel heeft omhoog mijn ogen zo behaagd
105[regelnummer]
als deze twee omlaag. Wie kon zo geestig strengelen
het lichaam en de ziel en scheppen dubbele engelen,Ga naar voetnoot106
uit kleiaarde en uit been. Het lichaam, schoon van leest,Ga naar voetnoot107
getuigt des Scheppers kunst, die blinkt in 't aanschijn meest,Ga naar voetnoot108
| |
[pagina 30]
| |
den spiegel van 't gemoed. Wat lid mij kon verbazen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
ik zag het beeld der ziele in 't aangezicht geblazen.
Bezit het lijf iets schoons, dat vindt men hier bijeen.
Een Godheid geeft haar glans door 's mensen ogen heen.
De redelijke ziel komt uit zijn tronie zwieren.Ga naar voetnoot113
Hij heft, terwijl de stomme en redeloze dieren
115[regelnummer]
naar hunne voeten zien, alleen en trots het hoofd
ten hemel op naar God, zijn Schepper, hoog geloofd.
belzebub
Hij looft hem niet vergeefs voor zoveel rijke gaven.Ga naar voetnoot117
apollion
Hij heerst, gelijk een god, om wien het al moet slaven.
D' onzichtbre ziel bestaat uit geest en niet uit stof.
120[regelnummer]
Z' is heel in ieder lid, het brein verstrekt haar hof.Ga naar voetnoot120
Zij leeft in eeuwigheid en vreest noch roest noch schennis.
Z' is onbegrijpelijk. Voorzichtigheid en kennis,Ga naar voetnoot122
en deugd en vrijen wil bezit ze in eigendom.
Voor hare majesteit staan alle geesten stom.
125[regelnummer]
De wijde wereld zal eerlang van mensen krielen.
Zij wacht, uit luttel zaads, een rijken oogst van zielen;
En hierom huwde God den man aan zijn mannin.
belzebub
Wat dunkt u van zijn ribbe en lieve gemalin?
apollion
Ik dekte mijn gezicht en ogen met mijn vleugelen,
130[regelnummer]
om mijn gedachten en genegendheên te teugelen,Ga naar voetnoot130
zodra zij mij gemoette, als Adam met der hand
haar leidde door het groen. Bijwijlen hield hij stand,Ga naar voetnoot132
beschouwde ze overzij en onder dat belonkenGa naar voetnoot133
| |
[pagina 31]
| |
begon een heilig vier zijn zuivre borst t'ontvonken.
135[regelnummer]
Dan kuste hij zijn bruid en zij den bruidegom,
dan ging de bruiloft in met enen wellekomGa naar voetnoot136
en brand van liefde, niet te melden maar te gissen,
een hoger zaligheid, die d'engelen nog missen.
Hoe arm is enigheid! wij kennen geen gespan
140[regelnummer]
van tweederhande kunne, een jonkvrouw en een man.
Helaas! Wij zijn misdeeld: wij weten van geen trouwen,
van gade of gading, in een hemel, zonder vrouwen.Ga naar voetnoot142
belzebub
Zo wordt er mettertijd een wereld aangeteeld?
apollion
Door een genot van 't schoon, in 's mensen brein gebeeldGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
en ingedrukt met kracht van d'opgespannen zinnen.
Dat houdt dit paar verknocht. Hun leven is beminnen
en wederminnen met een onderlingen lust,
Onendelijk gelest en nimmer uitgeblust.Ga naar voetnoot148
belzebub
Nu pas me deze bruid naar 't leven af te malen.Ga naar voetnoot149
apollion
150[regelnummer]
Dit eist natuurs penseel, geen verf, maar zonnestralen.
De man en vrouw zijn bei volschapen, even schoon
van top tot teen. Met recht spant Adam wel de kroon
door kloekheid van gedaante en majesteit van 't wezen,Ga naar voetnoot153
als een ter heerschappij des aardrijks uitgelezen.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Maar al wat Eva heeft vernoegt haar bruigoms eis:Ga naar voetnoot155
der leden tederheid, een zachter vel en vleis,
| |
[pagina 32]
| |
een vriendelijker verf, aanminnigheid der ogen,
een minnelijke mond, een uitspraak, wiens vermogenGa naar voetnoot158
bestaat in eedler klank; twee bronnen van ivoorGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
en wat men best verzwijge, eer dit een geest bekoor'.
Bejegent engelen, hoe schoon ze uw oog behaagden,Ga naar voetnoot161
het zijn wanschapenheên bij 't morgenlicht der maagden.Ga naar voetnoot162
belzebub
Het schijnt gij blaakt van minne om 't vrouwelijke dier.
apollion
Ik heb mijn slagveer in dat aangename vier
165[regelnummer]
gezengd. Het viel me zwaar van onder op te stijgen,
te roeien, om den top van Englenburg te krijgen.Ga naar voetnoot166
Ik scheidde, doch met pijn en zag wel driewerf om.
Nu blinkt geen Serafijn in 't hemels heiligdom
als deze in 't hangend haar, een gouden nis van stralen,
170[regelnummer]
die schoon gewaterd van den hoofde nederdalenGa naar voetnoot170
en vloeien om den rug. Zo komt ze als uit een licht
tevoorschijn en verheugt den dag met haar gezicht.
Laat perle en perlemoer u zuiverheid beloven,
haar blankheid gaat de perle en perlemoer te boven.
belzebub
175[regelnummer]
Wat baat al 's mensen roem, indien zijn schoonheid smelt
en endelijk verwelkt, gelijk een bloem op 't veld?Ga naar voetnoot176
apollion
Zolang die hof beneên niet ophoudt ooft te geven,
zal dit gezaligd paar bij zulk een appel levenGa naar voetnoot178
die daar in 't midden groeit, bevochtigd van den stroom,
180[regelnummer]
waarbij de wortel leeft. Deez' wonderbare boom
| |
[pagina 33]
| |
wordt 's levens boom genoemd. Zijn aard is onbederflijk.Ga naar voetnoot181
Hierdoor geniet de mens hef eeuwig en onsterflijk,
en wordt den engelen, zijn broederen, gelijk,
ja, overtreft ze in 't eind en zal zijn macht en rijk
185[regelnummer]
verbreiden overal. Wie kan zijn vleugels korten?
Geen engel heeft de macht zijn wezen uit te storten
in duizendduizenden, in een oneindig tal.
Nu overreken eens wat hieruit worden zal.Ga naar voetnoot188
belzebub
De mens is machtig dus ons over 't hoofd te wassen.Ga naar voetnoot189
apollion
190[regelnummer]
Zijn wasdom zal ons haast verschrikken en verrassen.Ga naar voetnoot190
Al duikt zijn heerschappij nu lager dan de maan,
al is die macht bepaald, hij zal al hoger gaan,
om zijnen stoel in top der hemelen te zetten.
Zo God dit niet belet, hoe kunnen wij 't beletten?
195[regelnummer]
Want God bezint den mens en schiep het al om hem.Ga naar voetnoot195
belzebub
Wat hoor ik? Een bazuin? Gewis hier wil een stemGa naar voetnoot196
op volgen: zie eens uit, terwijl we hier verbeien.
apollion
D' Aartsengel Gabriël, gevolgd van 's hemels reien,
genaakt in 's Hoogsten naam, om uit den hogen troon
200[regelnummer]
t' ontvouwen, als heraut, hetgeen hem wierd geboôn.
belzebub
Ons lust te horen wat d' Aartsengel zal gebieden
| |
[pagina 34]
| |
gabriël, Rei van engelen
gabriël
Hoort toe, gij engelen, hoort toe, gij hemellieden.
De hoogste Goedheid, uit wiens boezem alles vloeit,
wat goed, wat heilig is; die nimmer wordt vermoeid
205[regelnummer]
door weldoen, noch verarmd van haar genadeschatten,Ga naar voetnoot205
tot nog met geen begrijp der schepselen te vatten;Ga naar voetnoot206
deez' Goedheid schiep den mens haar eigen beeld gelijk;
ook d' englen, opdat zij te samen 't eeuwig rijk
en nooit begrepen goed, na 't vierig onderhouden
210[regelnummer]
der opgeleide wet, met God bezitten zouden.
Zij bouwde 't wonderlijk en zienelijk heelal
der wereld, Gode en ook den mense te geval,
opdat hij in dit hof zou heersen en vermeren;
met al zijne afkomst Hem bekennen, dienen, eren
215[regelnummer]
en stijgen, langs den trap der wereld, in den trans
van 't ongeschapen licht, den zaligenden glans.
Al schijnt het geestendom alle andren t' overtreffen,
God sloot van eeuwigheid het mensdom te verheffen,
ook boven 't engelsdom en op te voeren tot
220[regelnummer]
een klaarheid en een licht, dat niet verschilt van God.
Gij zult het eeuwig Woord, bekleed met been en âren,Ga naar voetnoot221
gezalfd tot Heer en hoofd en rechter, al de scharen
der geesten, engelen en mensen tegelijk,
zien rechten, uit zijn troon en onbeschaduwd rijk.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Daar staat de stoel alree geheiligd in het midden.
Dat alle d' engelen Hem passen aan te bidden,
zo ras Hij innerij, wien 't menselijk gestalt,
ook boven ons natuur verherelijkt, gevalt.
Dan schijnt de heldre vlam der Serafijnen duister,
230[regelnummer]
bij 's mensen licht en glans en goddelijken luister.Ga naar voetnoot230
| |
[pagina 35]
| |
Genade dooft natuur en al haar glansen uit.Ga naar voetnoot231
Dit 's noodlot en een onherroepelijk besluit.Ga naar voetnoot232
rei
Al wat de hemel stemt, zal 't hemels heir behagen.Ga naar voetnoot233
gabriël
Zo past u trouw in Gods en 's mensen dienst te dragen,
235[regelnummer]
naardien de Godheid zelf de mensen zo bemint.
Wie Adam eert, het hart van Adams Vader wint.
De mens en engel, beid' uit enen stam gesproten,
zijn medebroeders, uitgekoren lotgenoten,
des Allerhoogsten zoons en erven, zonder smet.
240[regelnummer]
Een ongedeelde wil en liefde zij uw wet.
Gij weet, hoe 't engelsdom moet onderscheiden wordenGa naar voetnoot241
In driederhande rij, een negenvoudige orden.
De hoogste in Serafijn, en Cherubijn, en Troon,
Die zitten in Gods raad en sterken zijn geboôn.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
De middenrij bestaat uit Heerschappijen. Krachten,
en Machten, die op 't woord van Gods geheimraad wachten,Ga naar voetnoot246
tot 's mensen nut en heil en hulp in 't algemeen.
De derde en laagste rij, gewijd uit Vorstenheên,
en grote Aartsengelen en Engelen, moet duikenGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
voor 't woord der middelrije, en laten zich gebruiken
beneden het gewelf van zuiver kristalijn
in hun bijzondren last, zo wijd 't gestarrent schijn'.
Wanneer de wereld koom' zich verder uit te breiden,Ga naar voetnoot253
| |
[pagina 36]
| |
wordt elk van deze rij in zijn gewest bescheiden,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
of weet zijn eigen stad en huis en wat persoon
zijn zorg bevolen blijft, ter ere van Gods kroon.
Getrouwen, gaat dan heen, onsterfelijke goden,Ga naar voetnoot257
gehoorzaamt Lucifer, verknocht aan Gods geboden.
Bevordert 's hemels eer, in 't menselijk geslacht,
260[regelnummer]
eenieder in zijn wijk, eenieder op zijn wacht.
Laat sommigen voor God de schaal vol wierook branden,
en brengen voor Gods troon der mensen offerhanden
en wensen en gebeên en zingen 's Godheids lof,
dat zich de galm verspreie in 't eeuwig juichend hof.
265[regelnummer]
Een ander draai' gestarnte en ronde hemelkloten,
of zett' den hemel op, of hou de lucht geslotenGa naar voetnoot266
met wolken, om den berg te zegenen omlaag,
met enen zonneschijn of verse regenvlaag
van manne en honingdauw, waar God wordt aangebedenGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
door d' eerste onnozelheid, de burgerij van Eden.Ga naar voetnoot270
Wie door de lucht en 't vier en aarde en water rent,
die matige op zijn pas eenieder element,Ga naar voetnoot272
naar Adams wens, of legg' den bliksemstraal aan banden,
of breidele den storm, of breek' de zee op stranden.
275[regelnummer]
Een ander sla de treên des mensen gade op 't veld.
De Godheid heeft zijn haar tot op een haar geteld.Ga naar voetnoot276
Men draag' hem op de hand, dat hij zijn voet niet stote.Ga naar voetnoot277
Wordt iemand, als gezant, gezonden van een groteGa naar voetnoot278
aan Adam, 's aardrijks vorst, dat hij zijn last verricht'.
280[regelnummer]
Zo luidt mijn last, waaraan de Godheid u verplicht.
rei van engelen
Zang
Wie is het, die zo hoog gezeten
zo diep in 't grondeloze licht,
| |
[pagina 37]
| |
van tijd noch eeuwigheid gemeten,
noch ronden, zonder tegenwicht,
285[regelnummer]
bij Zich bestaat, geen steun van buiten
ontleent, maar op Zichzelven rust,
en in Zijn wezen kan besluiten
wat om en in Hem, onbewust
van wanken, draait en wordt gedreven
290[regelnummer]
om 't een en enig middelpunt;
der zonnen zon, de geest, het leven;
de ziel van alles wat gij kunt
bevroên, of nimmermeer bevroeden;
het hart, de bronaêr, d' oceaan
295[regelnummer]
en oorsprong van zo vele goeden
als uit Hem vloeien en bestaan
bij zijn genade en alvermogen
en wijsheid, die hun 't wezen schonk
uit niet, eer dit in top voltogen
300[regelnummer]
palais, der heemlen hemel, blonk;
waar wij met vleuglen d' ogen dekken,
voor aller glansen Majesteit;
terwijl we 's hemels lofgalm wekken,
en vallen uit eerbiedigheid,
305[regelnummer]
uit vreze, in zwijm op 't aanzicht neder;
Wie is het? Noemt, beschrijft ons Hem,
met ene Serafijnenveder.
Of schort het aan begrijp en stem?Ga naar voetnoot308
Tegenzang
Dat 's godt. Oneindig eeuwig WezenGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
van alle ding, dat wezen heeft!
Vergeef het ons, o nooit volprezen
van al wat leeft of niet en leeft,
nooit uitgesproken, noch te spreken;Ga naar voetnoot313
vergeef het ons en scheld ons kwijt,
315[regelnummer]
dat geen verbeelding, tong, noch teken
| |
[pagina 38]
| |
U melden kan. Gij waart, Gij zijt,
Gij blijft dezelfde. Alle englenkennis
en uitspraak, zwak en onbekwaam,Ga naar voetnoot318
is maar ontheiliging en schennis,
320[regelnummer]
want ieder draagt zijn eigen naam,
behalve Gij. Wie kan U noemen
bij uwen naam? Wie wordt gewijd
tot uw orakel? Wie durft roemen?Ga naar voetnoot323
Gij zijt alleen dan die Gij zijt,
325[regelnummer]
Uzelf bekend en niemand nader.
U zulks te kennen als Gij waart,Ga naar voetnoot326
der eeuwigheden glans en ader,
wien is dat licht geopenbaard?
Wien is der glansen glans verschenen?
330[regelnummer]
Dat zien is nog een hoger heil
dan wij van uw genade ontlenen;
dat overschrijdt het perk en peil
van ons vermogen. Wij verouden
in onzen duur, Gij nimmermeer.
335[regelnummer]
Uw wezen moet ons onderhouden.Ga naar voetnoot335
Verheft de Godheid: zingt haar eer.
Toezang
Heilig, heilig, nog eens heilig,
driemaal heilig: eer zij God.
Buiten God is 't nergens veilig.
340[regelnummer]
Heilig is het hoog gebod.
Zijn geheimenis zij bondig.Ga naar voetnoot341
Men aanbidde zijn bevel.
Dat men overal verkondig',
wat de trouwe Gabriël
345[regelnummer]
ons met zijn bazuin kwam leren.
Laat ons God in Adam eren.
Al wat God behaagt, is wel.
|
|