Noodigh berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge.
SEdert eenige jaren herwaert had Nederduitschlant het geluck dat vernuftige Schrijvers en Letterkunstenaers loflijck hunnen yver besteedden in onze Spraeck te schuimen, te zuiveren, te verrijcken, en te regelen, door schriften, of letterkunstigh onderwijs; waerover wy tegenwoordigh niet voorneemen ons inzicht, onder verbeteringe van letterwijzen, te melden, dan alleen wat de misspellinge belangt, in het verdubbelen der klinckletteren, by weinigen begonnen in te voeren; gelyck [om een voorbeelt te stellen] voor Vader, Vaader; voor Vrede, Vreede; voor Koning, Kooning, en diergelijcke walgende verdubbelingen van klinckletteren meer; quansuis om de langkheit van den klanck der syllabe of lettergreepe uit te drucken, en niet te lezen Vadér, Vredé, Koning: welcke verdubbelinge ick, gelyck oock eertijts van wylen den hooghgeleerden Heere Vossius zelf, oordeele een gansch ongerijmde en overtollige misspellinge te wezen, tegens den voorgang van Hebreen, Griec-