Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid
(2004)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Eerste bedrijf
hofmeester, Filopaie
hofmeester
De tijding van uw heer vooruitgevlogen
jaagt u voor dag ten bedd' uit, en uw ogen
gaan op, eer 't licht de hemel open sluit.
Al 't hof krioelt. De blijdschap moet eruit.
5[regelnummer]
Men rust zich toe om zegerijk te pralenGa naar voetnoot5
en Jeptha weer met staatsie in te halen.Ga naar voetnoot6
filopaie
'k Heb jarenlang geworsteld en gestreên
met rampen. Nooit waaid' ene bui alleen
mij over 't hoofd, of d'and're stond er neffens.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maar nu, God lof, komt mijn geluk al teffensGa naar voetnoot10
mij thuis. 'k Verwacht mijn dochter thuis vandaag
van 't hoog gebergt', en hoor de nederlaag
van Efraïm. God zegende 's lands hoeder.Ga naar voetnoot13
Hoe welig valt de dochter hare moeder,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
de brave held zijn blijde bedgenootGa naar voetnoot15
in d'armen, als een dauw in 's aardrijks schoot.
Hoe vrolijk zal ik z' allebei bejeeg'nen!Ga naar voetnoot17
Geen vloeken schaên, als God dit hof wil zeeg'nen.
hofmeester
Toen God dit hof wou zegenen, verdween,
| |
[pagina 24]
| |
20[regelnummer]
verstoof het heir van Ammon, en al scheenGa naar voetnoot20
ons Efraïm ver over 't hoofd gewassen,
een hoger macht kon hem ontharrenassen.Ga naar voetnoot22
filopaie
Indien ooit vrouw van blijdschap sterven kon,
is 't wonder dat ik levendig de zonGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
verwacht, zo had de blijdschap al de geestenGa naar voetnoot25
van 't hart gezet, toen ik op d'eer der feestenGa naar voetnoot26
mijn lief in zijn triomfe, na de slag
en Ammons val, verwellekomd', en zag
hem heerlijk hier te Masfa 't hof opvarenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
door al de drang en toevloed van de scharen.
Ik zeeg op dat gezicht ter aard' in 't stof.
De hofstoet droeg mij, als een lijk, op 't hof,
totdat mijn hart bekwam, natuur zich redde.
Mijn dochter stond bekreten voor het beddeGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
en steend', en kermd', en zuchtt' in zulk een nood.
De vader sprak: ‘Nu, moeder is niet dood.
Zij krijgt haar verf.’ Toen kuste ze mijn wangenGa naar voetnoot37
en bleke mond uit hartelijk verlangen.
Ik kwam, gelijk de zon uit ene wolk,
40[regelnummer]
tevoorschijn, toegejuicht van 't hof en 't volk.
Nu wordt die vreugd verdubbeld, want wij horen
dat Efraïm de veldslag heeft verloren,
voor Jeptha vlucht naar d'oevers der Jordaan.
Zo moeten al Gods vijanden vergaan.Ga naar voetnoot44
hofmeester
45[regelnummer]
Mevrouw, 't is kunst de blijdschap in te tomen,
zowel als rouw te matigen. Wij komen
in beide wel tekort. De wereld gaat
| |
[pagina 25]
| |
door druk en vreugd bij beurte. Wie de maatGa naar voetnoot48
en regel treft is wijs. De kansen keren.
50[regelnummer]
Men spieg'le zich aan Jeptha om te leren
't verand'ren van elks lot, dan droef, dan blij.
De zwaardzij zet hem hoog, de spillezijGa naar voetnoot52
verneêrt hem door d'onwettigheid in 't erven.
Dies hij, geschupt van zijne broers, moest zwerven,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
zich eerst in Tob generen op de roof,Ga naar voetnoot55
waar hij de vloed van 't heidens ongeloof,
gelijk een dam, behinderd' in te breken.
Wat heeft zijn deugd ons menigmaal gebleken.Ga naar voetnoot58
Het heilloos heir van Ammon kwam in 't veldGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
her-eisen al wat Juda met geweldGa naar voetnoot60
zijn Goôn ontrukt', als Isaaks erfgenamenGa naar voetnoot61
eerst herwaarts uit Egypte overkwamen,
schoon 't Ammon niet maar 't hoofd der AmorreênGa naar voetnoot63
ontrukt, bij ons drie eeuwen achtereen
65[regelnummer]
bezeten was in pais. Men zat verlegen.Ga naar voetnoot65
Gans Gilead zocht troost aan Jephta's degen,Ga naar voetnoot66
verhief hierom 's lands balling tot 's lands hoofd,Ga naar voetnoot67
en over 't heir. Op dit verdrag belooftGa naar voetnoot68
hij hun zijn trouw en strijdt als 's volks verweerder,
70[regelnummer]
wint twintig steên, wordt hier als triomfeerderGa naar voetnoot70
te Masfa na die zware slag begroet.
| |
[pagina 26]
| |
filopaie
Mijn dochter juicht hem vrolijk in 't gemoet,Ga naar voetnoot72
groet vader voor de hofpoort met tamboerenGa naar voetnoot73
en reien. Maar dit scheen zijn hart t'ontroeren,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
doch d'oorzaak kon ik nooit uit hem verstaan.
Daar schuilt iets, mij te duister om te raên.
hofmeester
Niet duister, want het is terstond gebleken
hoe Efraïm de kam kwam op te steken,Ga naar voetnoot78
bij duizenden de zegerijke held
80[regelnummer]
het voorhoofd biên en dagen in het veld,Ga naar voetnoot80
waar d'Allerhoogst' uw wapenrecht verdadigt.Ga naar voetnoot81
filopaie
De hemel heeft ons weder begenadigd.
Zo schijnt de vorst een god, geen sterf'lijk mens,
wien 't lot niet dient. Het rolt naar mijnen wens.Ga naar voetnoot84
hofmeester
85[regelnummer]
Een tere vrouw spat uit, al t'ongelatigGa naar voetnoot85
in weeld' en druk. Een manshart draagt zich matigGa naar voetnoot86
in beid', en kent het weifelende lot.
Dat rolt elk toe naar 't wijs beleid van God.
Niets staat hier stil, geen blijdschap is volkomen.
90[regelnummer]
Geen druk mist troost, en tussen hoop en schromen
verslijt de tijd des levens. Kwaad en goed,
elk heeft zijn tijd en beurt, als eb en vloed.
filopaie
Ons erfgenaam' en dochter dorst ons vergenGa naar voetnoot93
of zij een wijl zich eenzaam op de bergen
| |
[pagina 27]
| |
95[regelnummer]
verkwikken mocht met haren trouwen rei.Ga naar voetnoot95
De vader gaf haar vrolijk het gelei.Ga naar voetnoot96
Zij scheidd' en nu zijn net, naar dat ik reken,
twee maanden, dat mij lastig viel, verstreken.
hofmeester
Men zal ze haast ten hove weder zien.
filopaie
100[regelnummer]
'k Zal haar met vreugd omhelzen, zo misschien
geen ongeval, God keer' 't, haar stuit in 't keren.Ga naar voetnoot101
Een moeder kon misschien haar hart ontberen,
haar enig kroost geenszins; een kind, nu rijp
en huwbaar, meer dan menselijk begrijpGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
kan vatten met vernuft versierd en gaven.
Men ziet om 't hof de jonge heren draven
en vlammen op der maagden bloem, zo schoon.Ga naar voetnoot107
Godvruchtigheid spant in het hart de kroon
als 't eêlste waar de hemel haar mee zegent.
110[regelnummer]
Gelukkig die zo schoon een roos bejegent,Ga naar voetnoot110
gelukkiger die z' afplukt met zijn hand.
Zo 't vrijstond zulk een perl', een diamant
te hechten aan een kroon, 't zou Memphis passen.Ga naar voetnoot113
Maar neen, z' is voor geen heiden opgewassen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
geen koning, die, nog vreemd van Mozes' wet,Ga naar voetnoot115
onwaardig is deez' schoon' in 't heilloos bedGa naar voetnoot116
t'omhelzen, schoon zijn kroon in top mocht steig'ren.Ga naar voetnoot117
Al eiste haar een koning, 'k zou ze weig'ren.
Hofmeester, is 't niet recht, bestraf mijn roem.Ga naar voetnoot119
| |
[pagina 28]
| |
hofmeester
120[regelnummer]
Mevrouw, gij noemd' uw dochter flus een bloem.Ga naar voetnoot120
filopaie
Met reên, is 't vreemd dat ik haar schoonheid prijze,
een bloem gelijk'?
hofmeester
Ik straf het gener wijze.
Maar zaagt ge nooit des morgens bloemen staan,
en vond ze voor de avondstond vergaan,
125[regelnummer]
van brand gezengd, van hagelsteen geslagen,
of afgemaaid? Wat kan een bloem verdragen,
een buie ter genâ in open lucht.Ga naar voetnoot127
filopaie
Wat zegt ge? Kwam u enig droef gerucht
ter ore?
hofmeester
Neen, ik heb niets kwaads vernomen,
130[regelnummer]
prijs schoonheid als een gaav' van God gekomen,
maar stel alleen 't verwelken bij de verf
der schoonste bloem. God laat' ze vaders erf
bezitten. 'k Wens dat gij in haar moogt leven,
en hare vrucht.Ga naar voetnoot134
filopaie
Dat wil de hemel geven,
135[regelnummer]
die, onder tien geboôn van Mozes' wet,Ga naar voetnoot135
wie d'ouders eert in zulk een waarde zet,Ga naar voetnoot136
dat hij haar heil belooft en blijde jaren.Ga naar voetnoot137
Op zulk een wens wil u de hemel sparen.Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 29]
| |
hofmeester
Dat zij van 't land, de vader uit de slag,
140[regelnummer]
u elk om 't blijdst in d'armen vallen mag,
is al mijn wens. Het kan niet lang vertrekken.Ga naar voetnoot141
filopaie
Ik hoop mijn heer zal zelf de bô verstrekken.Ga naar voetnoot142
Daar, dunkt me, hoort men 's lands bazuin in 't veld.
Ai, zie eens uit.
hofmeester
Verwellekom de held.
145[regelnummer]
De slotvoogd komt, bestuwd met krijgsstandaarden.
Men hoort alreeds het pruisen van de paarden.Ga naar voetnoot146
slotvoogd, Filopaie, Hofmeester
slotvoogd
Ter goeder tijd vind ik mevrouw gezond.
filopaie
Hoe staat het? Is mijn heer nog ongewond?
slotvoogd
Gelijk hij trok om Efraïm t'ontmoeten,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
wiens heirbanier ik offer aan uw voeten
eerbiedig door 't gebod van uwen heer.
Ontvang dit pand van zege. God zij d'eer.
Ontvang die stier, uit louter goud gegoten.Ga naar voetnoot153
Die stoots was, heeft de horens afgestoten.Ga naar voetnoot154
filopaie
155[regelnummer]
Wat zien w'? O vreugd. Geloofd, geloofd zij God.
Men steek' dit voort ter tinn' uit van het slot,Ga naar voetnoot156
opdat het blijk' hoe wij het veld behielen.
| |
[pagina 30]
| |
Aldus moet God de vijanden vernielenGa naar voetnoot158
die Jeptha en zijn hoogheid wederstaan.
slotvoogd
160[regelnummer]
De vijand vlucht aan d'oevers der Jordaan,
gans Efraïm zwicht voor Manasses degen.Ga naar voetnoot161
hofmeester
Dat God voortaan Manasses afkomst zegen'.
filopaie
Verhaal de strijd, het zekerste bescheidGa naar voetnoot163
weet gij op 't nauwst. Verhaal het wijs beleid.
165[regelnummer]
Mijn ijver volgd' uw optocht met gebedenGa naar voetnoot165
en vasten. God heeft zelf voor ons gestreden.
Een post vooruit verkondschapt' ons 't gelukGa naar voetnoot167
des strijds in 't gros, maar 't lust me stuk voor stukGa naar voetnoot168
te horen hoe 't zich toedroeg onder 't strijen.
170[regelnummer]
't Verhaal moet God alleen ten prijs gedijen.Ga naar voetnoot170
slotvoogd
Geweld, en haat, en nijd zijn uitgebroed
in 't heidens nest. Een ander heil en spoedGa naar voetnoot172
misgunnen en de bondgenoot bespringen,
zijn wettig recht onwettig hem t'ontwringen,
175[regelnummer]
voegt onbesneên en Filistijnse aard,Ga naar voetnoot175
een afgodist, die minst Gods wet bewaart.Ga naar voetnoot176
Doch Efraïm, niet vrij van zulke vlekken,Ga naar voetnoot177
ontziet zich niet oproerig op te trekken
| |
[pagina 31]
| |
aan deez' zij der Jordaan en 't vrije veer,
180[regelnummer]
Manass' uit trots te dagen voor de speer,Ga naar voetnoot180
toen Ammon en zijn ijz'ren krijgsgeledenGa naar voetnoot181
getrappeld, wij al teffens twintig stedenGa naar voetnoot182
verlichtten van het juk der slavernij,
van afgoôn, zwart van rook en smokerij,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
zo verre 't land bepaald wordt van vier streken,Ga naar voetnoot185
de bergen, en Jordaan, en beide beken,Ga naar voetnoot186
als Arrenon en Jabbok, die gelijkGa naar voetnoot187
uitlopen in de stroom van 't heilig rijk.Ga naar voetnoot188
Wij poogden 't pleit door middelaars te slechten,
190[regelnummer]
't geschil met reên en geen rappier te rechten,Ga naar voetnoot190
en hielden 't staan vier weken eer men vocht.Ga naar voetnoot191
Elk spant zijn tent van wederzij. Elk brocht
zijn reden in wat hem ten oorlog porde,
maar Efraïm bleef wrevelig en morde.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Geen dreigement ontbrak er naar zijn aard,Ga naar voetnoot195
het basterdhuis en -land met vuur en zwaardGa naar voetnoot196
te dempen, stam, en tak, en al verdelgen.Ga naar voetnoot197
O Jakob, zie eens op hoe uwe telgenGa naar voetnoot198
verbasteren. Zo hebt gij Esau nietGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
bejegend die u dreigende verstiet.Ga naar voetnoot200
Men hadde hen niet eens als bondgenoten
| |
[pagina 32]
| |
gekend, en van de wapenroof verstotenGa naar voetnoot202
op Ammons tocht. Een ongegrond beklag.Ga naar voetnoot203
Want toen men trok, getroost om Ammon slagGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
te leveren, en aanhield dat z' ons steven,Ga naar voetnoot205
ontzeiden zij 't. Men trok - het gold ons leven,Ga naar voetnoot206
en eer, en staat - de vijand in 't gemoet.Ga naar voetnoot207
Men greep hem aan en zette voet bij voet.Ga naar voetnoot208
Nu had men 't God en Jeptha's vuist te danken
210[regelnummer]
dat Ammon zwichtt'. Och, geen arts'nij kon kranken
genezen die des artsens raad versmaên.
Zij wrokten vast en niemand liet zich raên.Ga naar voetnoot212
Men rust dan toe om handgemeen te worden,
men stelt met kracht de standers in slaghorden.
215[regelnummer]
De morgenzon, die met de held're dag
de wapenoogst der wetgebroed'ren zag,Ga naar voetnoot216
en hun gereed een nederlaag te baren,Ga naar voetnoot217
scheen driemaal, doods van schrik, terug te varen.
Uw man, in 't hart der heirkracht, tuigt in 't kort
220[regelnummer]
voor Abra'ms God dat hij onschuldig wordtGa naar voetnoot220
tot slaan geperst, daar 't bloed der wetgenoten,
gelijk een zee, zal worden uitgegoten.
Hij kent zich vrij van wraak en broederslacht,Ga naar voetnoot223
waardoor Gods naam ontwijd wordt en veracht;
225[regelnummer]
verblijft het aan Manasse, zijnen broeder,Ga naar voetnoot225
en Jozefs zoon, van ene zelfde moederGa naar voetnoot226
gebaard als hij, wil trekken ene lijn,Ga naar voetnoot227
| |
[pagina 33]
| |
ook tegen al die Jozef vijand zijn.Ga naar voetnoot228
Dat 's verre van met zwaard en spiets te derenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
die Kanaän voor 't heidendom verweren.Ga naar voetnoot230
filopaie
God, die geen recht om gunst, noch afgunst buigt,
hoor wat mijn man in 't openbaar betuigt.
slotvoogd
Terwijl ze zich dus schrap in orden zetten,
ging Efraïm de moed der benden wetten,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
waar hij alom, vol moed, in 't midden reed:
‘Nu houdt u aan die eens gestaafde eed
die u verbindt dit basterdbloed te keren,Ga naar voetnoot237
hetwelk de leeuw van Juda wil regeren,Ga naar voetnoot238
de stammen dwingt alleen hem naar de mondGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
te zien, ons part, noch deel aan krijgseer gont.Ga naar voetnoot240
Schoon Ammon ligt door 't basterdbloed verslonnen,Ga naar voetnoot241
valt rustig aan. Wij zien de slag gewonnen.’Ga naar voetnoot242
De krijgsbazuin klinkt op van overal.
Zij stoten toe met schrikkelijk geschal.
245[regelnummer]
De bodem dreunt op 't ijselijk ontmoeten
van zeisenrad, en hoef, en paardenvoeten.Ga naar voetnoot246
Geschrei, gebries, de stofwolk, het gerucht,
't geklikklak van het harnas, aan de lucht
gestegen, mengt zich naar in duizend nodenGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
en jammeren van levenden en doden.
Men strijdt om strijd. Elk staat gelijk een held.Ga naar voetnoot251
Het rode meer schuimt bruisend over 't veld,
en wint er veld door 't openen der aad'ren,
| |
[pagina 34]
| |
die rokend in één boezem hier vergaad'ren.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Men twijfelt ruim een uur wie 't winnen zal.
Men keert zich noch aan doden, noch getalGa naar voetnoot256
van zielen die hier sneuvelen. Maar echterGa naar voetnoot257
daagt Jeptha God, dat Hij, de Hoogste Rechter,Ga naar voetnoot258
't krakeel beslecht' en geeft zich daar de strijdGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
het bangste valt. Hij grijpt de bitse nijd
in 't hart aan, wordt gevolgd van al de braven.
Waar hem de haat opdond'ren ziet en draven,
begint de moed te zinken. Hij dringt door.
Wat hem bestuwt, volgt op zijn bloedig spoor.
265[regelnummer]
Een hemels heir, van toorn en wraak ontsteken,Ga naar voetnoot265
scheen vlammend aan de wolken door te breken
met wapenklank en luid bazuingeschal,
dat vee en volk verschrikt', en duin en dal.
De vijand fluks aan 't spatten allerwegen,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
de ruiters eerst. Het voetvolk stond verslegen,Ga naar voetnoot270
werd van de hoef getrappeld en getreên.
Een springvloed, als hij doorbreekt, ziet noch steen,
noch paalwerk aan, acht hoofd, noch dam, noch dijken,
maar gaat met vee, en stal, en mensen strijken.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ons bruisend heir vindt nu geen tegenstand.
Uw vorst zit af, dankt God, die d'overhandGa naar voetnoot276
hem gunt. Hij laat het veer des strooms bezettenGa naar voetnoot277
en d'overvlucht der vijanden beletten,
verbiedt de haat, te kenbaar aan zijn spraak,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
te sparen, uit een goddelijke wraak.
Wat zag men na de slag al mannen vellen.
Van duizenden zal 't niemand navertellen.
Daar lag langs 't veld een veertigduizendtal.
Zo gaat met recht de hoogmoed voor de val.
| |
[pagina 35]
| |
filopaie
285[regelnummer]
Hoe zijn wij voor die zeeg' aan God gehouden.Ga naar voetnoot285
Wat wijt men Hem, die alle Zijn vertrouwden
beschut, verdelgt wat Jeptha met zijn hof,
en naam, en bloed wou trappen in het stof.Ga naar voetnoot288
slotvoogd
De veldheer, door beloft' aan God verbonden,
290[regelnummer]
wil offeren en heeft mij afgezonden
om u terstond te voeren, daar de macht
van 't dankbaar heir uw blijde komst verwacht.
Belieft het u, zit op; de hakkeneienGa naar voetnoot293
en muil staan reê. Wij zullen u geleien.
filopaie
295[regelnummer]
'k Zie Ifis van 't gebergt' in GileadGa naar voetnoot295
all' ogenblik genaken naar de stad.
Kan ik mijn heer nu volgen en believen?Ga naar voetnoot297
slotvoogd
'k Volg meesters last en vreze hem te grieven
door uw vertrek. Ontschuldig mij, mevrouw.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Gij gaaft aan een soldaat uw hand en trouw,
een krijgsmans hart kan smaad, noch schimp gedogen.
filopaie
Ik min hem als de appel van mijn ogen.
Mij trekken man en kind beid' even sterk
van wederzij, als in een worstelperk.
305[regelnummer]
Zal ik 't ontbod van mijnen heer misachten?Ga naar voetnoot305
Of met de zon mijn dochter eerst verwachten?
Hier is geen tijd. Hofmeester, geef me raad.
hofmeester
Volg eerst uw heer en zijn triomffeest. Laat
mij hier ten hoov' uw erfgenaam' ontvangen.
| |
[pagina 36]
| |
slotvoogd
310[regelnummer]
Zit op, mevrouw, men wacht u met verlangen.
hofmeester
Hoe luttel weet z', o Heer,
wat voor een lot haar heden schijnt beschoren.
Daar rijdt ze heen en noopt de muil met sporen.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
God geev' dat zij de landsheer, die haar mijdt
en herwaarts draaft, niet onder d'ogen rijdt.
Het waar' genoeg om dit altaar t'ontdekken
en 't offer dat men heden wil voltrekken.
De dochter schijnt, uit ene wolk van stof,
320[regelnummer]
te spoedigen ten berg' af naar het hof,Ga naar voetnoot320
of 't mist m'. Ik wil ter tinn' uitzien van boven.Ga naar voetnoot321
Een dunne mist, voor 't rijzend licht geschoven,
belet de zon te schijnen op het slot.
Zij rijdt bedekt ter kimm' uit. Goede God,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Gij zegent z' al die op Uw goedheid hopen.
Uw hand alleen vermocht de knoop t'ontknopen,
toen mensenraad te klein viel en te kort.
De maagd genaakt, tot zingen aangepord.
De zanglust noopt de trippelende voeten.
330[regelnummer]
Men zal z' in 't hof verwachten en gemoeten,
dan melden hoe God Efraïm verneêrt,
de vader weer in 't harnas triomfeert.
rei van maagden, Ifis
Eerste Zang
O Gilead,Ga naar voetnoot333
die 't voorhoofd kroont met palmen,
| |
[pagina 37]
| |
335[regelnummer]
en op zegegalmen
de maagden voert ten rei
voor Levi's stad,Ga naar voetnoot337
ai, help ons triomferen,Ga naar voetnoot338
die nu wederkeren
340[regelnummer]
met bommen en schalmei.Ga naar voetnoot340
Volg de maagdelijke harten
die de dood in 't aanzicht tarten.Ga naar voetnoot342
Volg Jeptha's spruit,
zij noodt uw burgers uit.
Eerste Tegenzang
345[regelnummer]
Toen Ammon prat,Ga naar voetnoot345
op zijnen zeisenwagenGa naar voetnoot346
trots tentoon gedragen,
wou dempen Jephta's hof,Ga naar voetnoot348
zichzelf vermat
350[regelnummer]
met bul'pees en met slagen
't heilig volk te plagen,Ga naar voetnoot351
te trappen in het stof,
eeuwig, als verwezen slaven,Ga naar voetnoot353
naar zijn zweep te leren draven,
355[regelnummer]
heeft God alleen
de hoogmoed afgestreên.Ga naar voetnoot356
Tweede Zang
God heeft de steên
en sloten omgeworpen,
heuvels, vlekken, dorpen
360[regelnummer]
van afgoôn schoon geschuimdGa naar voetnoot360
| |
[pagina 38]
| |
en Zijn Hebreen,
gedrukt in slavernije,
d'eerste heerschappijeGa naar voetnoot363
genadig ingeruimd.
365[regelnummer]
Astaroth en Chamos vloden,Ga naar voetnoot365
Idumeens' en Sidons goden.Ga naar voetnoot366
De heidens vloôn
met hun berookte goôn.Ga naar voetnoot368
Tweede Tegenzang
Abrahams zaadGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
aanbidt nu, vrij van smetten,
naar d'aloude wetten
en Mozes' zuiv're stijlGa naar voetnoot372
de ToeverlaatGa naar voetnoot373
der vromen, volgt hun zeden
375[regelnummer]
na in alle steden.
Al wat een lange wijl
was verstrooid van 't heil der vaad'ren
ziet men wederom vergaad'ren
met vreugd bijeen,
380[regelnummer]
ten schimp der onbesneên.Ga naar voetnoot380
Derde Zang
Driemaal in 't jaar
verschijnen twalef stammenGa naar voetnoot382
waar men runders, rammen
te Silo Gode slachtGa naar voetnoot384
| |
[pagina 39]
| |
385[regelnummer]
op 't hoog altaar.
De priesters wierook zwaaien
en de Godheid paaien,
gedurig op hun wacht,
waar de bondskist, omgedragen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
antwoordt op 's aartspriesters vragen,
orakels spreekt,Ga naar voetnoot391
wanneer hij bidt en smeekt.
Derde Tegenzang
Nu Ammon vlucht,
het heidendom ter schande,
395[regelnummer]
uit den gansen lande,
schroomt Ifis Gode nietGa naar voetnoot396
uit eed'le zucht
een willig' offerande,Ga naar voetnoot398
hier ten onderpande,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
na al 't geleên verdriet
en de prijs, behaald in 't strijden,
lustig, rustig toe te wijden.Ga naar voetnoot402
Of Jephta kwam,Ga naar voetnoot403
hier is het offerlam.
ifis
405[regelnummer]
De roos van Jericho gaat openGa naar voetnoot405
in 't opgaan van de morgenstond.
Zij heeft de koele dauw gezopen,
het manna viel haar in de mond.Ga naar voetnoot408
En Ifis' hart luikt op van weeldeGa naar voetnoot409
| |
[pagina 40]
| |
410[regelnummer]
en blijdschap, nu zij deze dag
het offer, dat ze zich verbeeldde,Ga naar voetnoot411
naar vaders eis voltrekken mag,
het vaderland en 't volk ten zegen,
ten prijz' van God, de Eigenaar
415[regelnummer]
van al, die door verborgen wegenGa naar voetnoot415
Zijn heiligen zo wonderbaar,Ga naar voetnoot416
en boven hun begrijp, kan leien.Ga naar voetnoot417
Treên w' in, op bommen en schalmeien.Ga naar voetnoot418
|
|