Inwydinge van 't stadthuis t'Amsterdam
(1982)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Beschrijving van de binnenkant van het stadhuis: de indeling't Gerief van binnen eischt dat wy de bouwkunst loven,
Op haeren ondergront. hier valt de dagh van boven,
Door twee vierkanten, doch langworpigh, om het licht
940[regelnummer]
Te scheppen uit de lucht, van binnen, voor 't gezicht,
Ten dienste van de breede en diepe galerijen,
En alle duisternis inwendigh te vermijen.
Hier slaept het donderhol, de koker van 't metael,
Het welck in arbeit gaet, bevrucht van yzer, stael,
945[regelnummer]
Salpeter, blixem, vier, gereet gewelt te baeren,
Ga naar voetnoot945
Ten schrick van vyanden, en 's lants geweldenaeren.
De Noortsche kercker duickt in droeve schemering,
Noch dieper voor den hals, gedoemt ten stroppe, of kling.
De gyzelkamers, die het Noorder licht ontfangen,
950[regelnummer]
Zijn min met schaduwen en schemering behangen.
De folterkamer met vertrecken is voorzien,
Op datze het gerecht naer zynen eisch bedien'.
Hier herberght de cippier, gelijck rontom gegooten,
Terwijl hy kerckers spijst, en toeziet op hun sloten.
955[regelnummer]
De Pander woont in 't weste: en 't zuiden, diep en langk,
Ga naar voetnoot955
Ontfangt geheel Peru, op zyne wisselbanck,
En lichts genoegh van straet, bescheenen klaer en helder.
Hier slaept een zilvermijn, in Kresus zilverkelder.
Men toetst hier zilver, gout, gemunt, en ongemunt.
960[regelnummer]
De Wisselheer vooraen den koopman toegang gunt;
d'Ontfanger, achter hem, ontfangt de ronde schyven,
Of keertze weder uit, om ieder te geryven.
De wisselschryver houdt de boecken, dicht hier by,
Bekleet den Wisselheer, en hangt aen 's meesters zy.
965[regelnummer]
De laege rechtbanck volght, en dan, van wederzijen
De Vierschaer, waeckt de Wacht, het oogh der burgeryen,
Als Argus overal, op 't Raethuis, en den Dam.
De Vierschaer, als de mont van 't heiligh scherprecht, nam
In 't midden haeren stoel, om den ter doot verwezen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
970[regelnummer]
Zijn vonnis, voor de straf, rechtvaerdigh voor te
lezen:
En wie de Vierschaer ziet, en let op haeren stant,
Gelooft dat Ctesifon met zijn vernuft de hant
Den kloecken bouwheer boodt, om deze t' ordineeren:
Want wie de bouwkunst zoeckt, hier eeuwigh uit zal leeren.
975[regelnummer]
Nu roept de bovengront my boven naer de prael
Van 't heerelijck gewelf, de groote burgerzael.
Wat vloer betreet men hier! wat wil ons nu gemoeten!
Hier wort de hemelkloot en aerdtkloot met de voeten
Getreden, en men ziet hier aerde, en Oceaen,
980[regelnummer]
Twee weerelden, gevloert: de starren, zon, en maen,
De twalef tekens me, waerdoor de zon haer ronden
Voltreckt, van jaer tot jaer, gehoorzaemen de vonden
Van 's bouwers schrandren geest, en straelen, nimmer moe,
Den burger, van beneên, met haere glanssen toe.
985[regelnummer]
Wat schept mijn hart al lucht en zon, van wederzyen!
Hoe weide ick in 't vierkant, door d'ope galerijen,
Waer langs men, stap op stap, naer ieder Amptheer gaet,
Die hier zijn ampt bekleet, en burgerlijcken Staet!
De groote zael des volcks is net in 't hart begreepen,
Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Om van het Oosten 't oogh te houden op den Schepen,
Die zich in 't Westen zet, en daer elcks Recht bewaert.
De pleitbezorger en 's Rechts voorspraeck zyn vergaêrt
Van vore, aen elcke zyde, om op hun pleit te letten,
De keuren, 't Roomsche Recht, en Keizerlijcke wetten.
995[regelnummer]
De Rekenkamer houdt hier by haer schryfkantoor,
Ontfangt het gelt, en sluit het slot van 't rijck trezoor.
Ga naar voetnoot996
De troostelooze boêl zucht midden in het Noorden,
Terwijl de schultheer zich niet paejen laet met woorden.
Zyn oosterbuurzael zet de zeescha net betaelt,
1000[regelnummer]
Beslecht verzekertwist, zoo lang Fortuin verdwaelt,
En haeren koopheer solt, op wilde en woeste baren,
Door storm, en rovery, en brant, en zeegevaeren.
Het noortoost pauweljoen de Weezemeesters deckt,
En 't zuidwest het trezoor voor al het lant verstreckt.
1005[regelnummer]
Geheimnisschryvers staen ten dienst van volck en
Heeren,
Daer boecken en papier de kamer dicht stoffeeren,
In 't midden naer de straet, van waer de middagh straelt.
In 't zuidoost pauweljoen wort aen de stadt betaelt
De rent, of burgerschap, of huishuur, lang verstreecken.
1010[regelnummer]
Hier komen amptenaers en ambachtsmeesters
spreecken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om amptloon, en verschot, by Aemstels trezoorier,
En zijne rijcke kas betaelt den soldenier.
De groote raetzael, en de zesendertigh Raeden,
Aen 's vierschaers slincke zyde, als burgerpylers, laeden
Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
De last van stadt en lant op hunnen stercken neck.
De Burgermeesters zael bekleet, met zyn vertreck,
De vierschaer van om hoogh. de borst der hooge puien
Steeckt midden uit, en melt 's Wethouders wil, op 't luien
Der schelle torenklock, door 's Heerenschryvers mont,
1020[regelnummer]
En wat de Heer, tot heil des volcks, geraeden vondt.
Van hier wert, op 't gejuich der aengedronge stede
En alle de gemeent, den zeevaertnutten vrede,
Gesloten tusschen Brit en Batavier, gehoort,
En 't volck verkuntschapt hoe nu d'yzere oorloghspoort
1025[regelnummer]
Ter zee gesloten was, en zoo veel kopre monden
Van 't gruwzaem zeegedroght, die schip op schip verslonden.
Men zagh de steigeringe en masten gansch in 't groen,
En 't onvolbouwt stehuis met loofwerck en festoen
Behangen in triomf, met hangende prieelen.
1030[regelnummer]
De Dam ontvouwt hierop de pracht der schouwtooneelen.
De waterzege steeckt haer vreughdevieren aen,
Die geven schooner glans, by d' uitgebluschte maen.
De Vredefaem schept lucht op allerhande tongen,
En zet de havens op, die teffens opensprongen,
1035[regelnummer]
Als deuren uit haer slot. wat zeilvlugh is en ree
Licht ancker voor den wint, en kiest de vrye zee.
De tweede staedje om hoogh [gewyt voor 't bloedigh outer
Ga naar voetnoot1037
Ga naar voetnoot1037
Van vader Mars Bellone en 't streng geslacht, dat stouter
In 't harnas, op de trom en 't vliegen van de vaen,
1040[regelnummer]
Gereet is naer den slagh, als naer zijn feest, te
gaen,]
Bewaert in haer gewelf, noch trotser dan Venedigh,
De wapens, en 't geweer, dat, spits, en scherp, en snedigh,
En zwanger, op zijn tijt, van Plutoos kruit en loot,
De grootste schoonheit ziet in 't grimmen van de Doot;
1045[regelnummer]
Indien de noot vereischt te strijden op de vesten;
Of buiten, voor de poorte, ons dijcken vet te mesten,
Met heiloos bloet, en mergh; of, op den Aemstelstroom,
En 't Y, den vyant kort te houden by den toom;
Of ergens op de grens voor 't Vaderlant te waecken;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1050[regelnummer]
Of op een vlacke hey, daer d' elementen kraecken,
In pulverroock, en smoock, en stof, en vlamme, en vier,
Te haelen uit den slagh, een' lofkrans van laurier,
En zegenrijcken roof, na 's vyants nederlaegen,
Gespreit langs 't open velt, verwonnen, en verslaegen.
1055[regelnummer]
Wie lust heeft toe te treên in 't ridderlijck
gespan,
Hier schaft men wapentuigh, om vijftigh duizent man
Te wapenen, van teen ten tanden toe, met helmen,
En rustingen, ten schrick van eervergete schelmen,
Tot voorstant van de ruste en vryheit der gemeent',
1060[regelnummer]
Haer hantvest, goet, en bloet, en al wat Godt
verleent,
Tot 's levens onderhoudt, om maetigh te gebruicken,
Daerze in de schaduwen der Burgervadren duicken.
De beschrijving van de verschillende ruimtes in het stadhuis moet aantonen dat het gebouw aan de eis van nuttigheid voldoet. Zoals eerder beschreven bestond deze eis hieruit, dat een gebouw functioneel van opzet moest zijn en dat al de onderdelen zo rationeel mogelijk geordend moesten worden (zie p. 105). In het gebouw moesten immers talrijke bestuurlijke organen en diensten een onderkomen vinden. De twee andere klassieke eisen, duurzaamheid en harmonie, zijn hiervoor al aan de orde geweest (zie p. 106 en 113-114). Met de plattegrond in de hand is het mogelijk Vondel op de voet te volgen. Uit zijn gedetailleerde beschrijving blijkt dat hij de bouwplannen van het stadhuis goed gekend moet hebben, alhoewel hij hier en daar afwijkt van de uiteindelijke indeling van het gebouw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rondleiding door het sousterrainDe rondleiding begint bij de ‘ondergront’ (vs 937-938), en wel in het midden ervan (vs 938-954). Vondel start met de twee grote Binnenplaatsen (1) in het midden, die op het niveau van het sousterrain beginnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig.17 Plattegrond van het sousterrain
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en die ervoor zorgen dat de eromheen liggende Galerijen (2) en de verschillende vertrekken genoeg licht kunnen krijgen. In het sousterrain ligt tussen de beide Binnenplaatsen de Ammunitiekamer (3). Hier ligt de munitie opgeslagen om in tijden van oorlog met andere landen of bij binnenlandse geschillen gebruikt te worden. De Gevangenissen (4) in de keldergewelven bevinden zich aan de noordkant van het gebouw. Omdat de kelders nog lager liggen dan het sousterrain krijgen ze maar heel weinig daglicht. Aan de noordzijde van het stadhuis, maar dan in het sousterrain, liggen de Geselkamers (5) en de Folterkamer (6). Rondom de Folterkamer liggen de vertrekken van de Cipiers (7), die tot taak hebben dag en nacht de gevangenen te bewaken en van voedsel te voorzien. Vervolgens wordt de lezer meegevoerd, via de woning van de conciërge (8), de ‘Pander’ (vs 955), naar de zuidkant van het gebouw. Deze zijde, de zonzijde, wordt grotendeels in beslag genomen door de verschillende kamers van de Wisselbank (9, 10, 11, 12) (vs 955-964). Onder de kamers van de Wisselbank liggen de twee grote kelders waar de voorraad edele metalen ligt opgeslagen. De toegang tot deze kelders is zorgvuldig afgesloten en alleen de commissarissen van de bank bezitten een sleutel. Het in de kelders opgeslagen zilver is grotendeels afkomstig uit de Spaanse koloniën van Amerika. Edele metalen waren één van de belangrijkste exportartikelen van de Nederlanden. Zij werden in drieërlei vorm geëxporteerd:
Niet alle ingevoerde edele metalen mochten worden uitgevoerd: één derde deel van de invoer moest in eigen land blijven. Een gedeelte hiervan werd gebruikt voor de aanmaak van nieuwe munten, terwijl de rest werd opgeslagen in de Wisselbanken. De Amsterdamse Wisselbank is sinds de oprichting in 1609 in het stadhuis gevestigd geweest. Hij bewees de Amsterdamse handel grote diensten in zijn dubbele functie van wisselkantoor en kassierskantoor. De Amsterdamse kooplieden konden in het kassierskantoor hun geld in deposito geven. Het door de Wisselbank ingestelde giroverkeer nam in de 17e eeuw al een belangrijke plaats in. De directie van de Wisselbank berustte in handen van drie Commissarissen, de ‘Wisselheer(en)’ (vs 960), die door de Vroedschap werden gekozen. Het waren meestal leden van de Vroedschap zelf of oud-burgemeesters. Hun kantoor (10) ligt in de linkervleugel van het stadhuis, die geheel door de Wisselbank in beslag wordt genomen. Hun taak was het inkopen van ongemunte metalen en het vaststellen van de waarde ervan. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie Commissarissen hadden de hulp nodig van een vakman, omdat zij zelf geen deskundigen waren. Deze vakman was de Essayeur (9), die in het achterste vertrek van de Wisselbank verbleef. Hij hield zich onder toezicht van de Commissarissen bezig met het opkopen van de ongemunte edele metalen en onderzocht het gehalte ervan; bovendien kocht hij bij de muntmeester geld in. Achter de Wisselheren hadden de Ontvangers of Kassiers hun vertrekken (11). Tenslotte had de Wisselbank vier Boekhouders, ‘wisselschrijver(s)’ (vs 963), in dienst. Hun Kamers (12) bevinden zich naast die van de Wisselheren. Elk van de boekhouders had zijn eigen specifieke taak; de eerste nam de schriftelijke opdrachten tot betaling in ontvangst, de tweede hield het journaal bij, de derde het balansboek en de vierde het grootboek. Hierna neemt Vondel de lezer mee naar de Lage rechtbank en de Vierschaar (vs 965-974). De Lage Rechtbank (13) is volgens Vondel naast de Wisselkamer gevestigd. De oude beschrijvingen van het stadhuis vermelden echter dat deze kamer (15a) overdag door boden en 's nachts door de burgerwacht werd gebruikt. De Lage Rechtbank verzorgde de rechtspraak binnen de stad, behalve de zeer zware misdrijven, die door de Hoge Rechtbank behandeld werden. Aan de voorkant van het stadhuis ligt de Vierschaar (14), de Hoge Rechtbank, die zich over twee verdiepingen uitstrekt. Aan weerszijden van deze Vierschaar zijn volgens Vondel de Wachtposten, ‘het oogh der burgeryen’ (vs 966), opgesteld. Vervolgens weidt Vondel verder uit over de Vierschaar (14) en de functie daarvan. De Vierschaar, gevormd door de vier burgemeesters van Amsterdam, is het openbare gerechtshof dat alleen gebruikt werd voor doodvonnissen: '(...) over gevangenen, tegen den welken de Schout zijn eisch doet, datze met 'er doodt zullen gestraft worden (...) worden Burgermeesteren mede geroepen om hun zin-uiting daer over te geven. (Dapper, 512)'Omdat de Vierschaar over leven en dood beschikte, zaken die alleen het opperste gerecht, God, aangaan, wordt het ‘de mont van 't heiligh scherprecht’ (vs 968) genoemd. Nadat de gevangene door het openbare gerechtshof was berecht en ter dood veroordeeld, werd hij tegenover de secretaris geplaatst die hem het vonnis voorlas. De ruimte van de Vierschaar beslaat zowel het sousterrain als de verdieping erboven. Dezelfde bouwstijl treffen we ook aan bij het hoge koor in een kerk. De Vierschaar moet, als woordvoerder van God, als het ware tot de hemel reiken. Om dit te symboliseren is de betreffende ruimte dan ook twee verdiepingen hoog gebouwd. Hierdoor zijn functie en vorm van de Vierschaar met elkaar in overeenstemming en is er een harmonisch evenwicht bereikt. Omdat het klassieke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 18 Plattegrond van de eerste verdieping
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwprincipe, streven naar harmonie, hier zo duidelijk naar voren komt, lijkt het volgens Vondel alsof de Griekse bouwmeester Chersiphon, ‘Ctesifon met zijn vernuft’ (vs 972), zijn hulp bij de bouw ervan heeft aangeboden. Chersiphon, uit de 6e eeuw voor Christus, had namelijk in Ephesus de beroemde tempel van Artemis (Diana) gebouwd. Dit grootse bouwwerk werd eens tot één van de zeven wereldwonderen bestempeld. Omdat voor Vondel de ware bouwkunst de klassieke is, zegt hij dat een ieder die de (klassieke) bouwkunst zoekt maar naar de Vierschaar hoeft te kijken (vs 974).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rondleiding over de eerste verdiepingNu de lezer met Vondel het hele sousterrain heeft doorlopen, wordt hij vervolgens via de Vierschaar meegenomen naar de volgende verdieping, de ‘bovengront’ (vs 975-1020). De ‘bovengront’ wordt hier in het vervolg de eerste verdieping genoemd. Direct aan de Vierschaar grenst de gigantische Burgerzaal (16). Deze zaal lijkt ontworpen te zijn naar het voorbeeld van de grote openbare vegaderruimtes uit de Romeinse tijd, de zogenaamde ‘basilica’. Invloed van Vitruvius en Palladio moeten bij de bouw van de Burgerzaal zeker mee gespeeld hebben. De Burgerzaal, de naam drukt het al uit, is een zaal waarin de burgers vrij in en uit konden lopen en zo als het ware het gezag op de vingers konden kijken. Het was zelfs spelende kinderen en honden toegestaan zich in de Burgerzaal op te houden. Dit symboliseert de vrijheid die de burger toen in Amsterdam had. Als de 17e-eeuwer de Burgerzaal doorliep, wandelde hij over een hemelbol en twee aardbollen die elk een helft van de aarde laten zien (vs 977-984). Iedere bol heeft een doorsnee van zeven meter en is fraai ingelegd met koper en gekleurde stenen. Een ieder die over de twee aardbollen loopt, zou zich een wereldreiziger kunnen voelen. De hemelbol is afgebeeld met de ‘starren, zon, en maen, de twalef tekens me, (de dierenriem)’ (vs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
980-981). Huygens dichtte op deze vloer de twee volgende versjes: Op den aerdtcloot inden vloer van 't stadthuijs tot
Amsterdam
Die op dit vloeren lett,
En op dit heerlijck welven,
moet seggen by syn selven,
Voorseker dese Wet
Bestaet in all' haer leden
Uijt hoogh vernufte lien;
Sij leeren ons met reden
De werelt te vertreden
En opwaert aen te sien.
Op den hemelcloot aldaer
Leert onder het gewemel
Van 'twoelighe Stadthuijs
Gedencken aen den Hemel,
En treedt vrij in 'tgedruijs,
Als vander aerd' geresen
Op Sterr en Son en Maen;
Hier werdt u in bewesen
Hoe dat het eens naer desen
Den saligen sal gaen.
(Huygens, Gedichten, VI, 82-83)
De Burgerzaal wordt geflankeerd door de twee binnenplaatsen, zodat de zaal genoeg lucht en licht ontvangt. Rond deze binnenplaatsen lopen galerijen, waarlangs de burger alle vertrekken van het stadhuis kan bereiken (vs 989-1002). Aan het einde van de Burgerzaal, precies in het midden van de westervleugel, bevindt zich de zaal waar de Schepenen verbleven (17). De taak van de Schepenen was recht te spreken; zij bleven slechts één jaar in functie. Dapper schrijft: 'Deze Rechters (...), werden gezwoorens genoemt, oft (...) Schepenen, om datze 't vonnis schiepen, gelijk men noch op eenige plaetsen spreekt. (...) Schepenen van Amsterdam hebben (...) kennisse en rechtspleginge over alle Poorteren en Inwoonderen dezer stede, en vryheidt van dien, mitsgaders over buiten luiden en hun goederen, die aldaer bevonden en beslagen worden. (Dapper, 484)'Vooraan, aan weerszijden van de zaal van de Schepenen, zijn de beide kamers van de Advocaten en de Procureurs (18), die een belangrijke rol speelden bij de rechtspleging (vs 992). Zij moesten er op letten dat het recht zegevierde en een ieder bijstaan die de wet overtreden had. Om hun taak naar behoren uit te voeren, moesten zij goed onderlegd zijn en met name op de hoogte zijn van de keuren, het Romeinse recht en de wetten die door Karel V uitgevaardigd waren (vs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
994). In het noordwesten van de eerste verdieping is de Rekenkamer (19). De Rekenkamer werd beheerd door drie rekenmeesters, die tot taak hadden de rekeningen van de stad, zowel die van ontvangst als van uitgave, na te gaan. Vervolgens ligt in het midden van de noordervleugel de Desolate Boedelkamer (20). Deze kamer hield zich bezig met faillissementen: Vondel noemt deze kamer dan ook een ‘troostelooze boêl’ (vs 997). Dapper vermeldt hierover: '(...) komt een ontaelbare boedel binnen deze stadt en vryheit van dien te vallen, 't en zy by afsterven of bankrot spelen, worden terstont door hun Sekretaris, al de goederen opgeschreven, de zelve in bewaringh en de boeken in verzekeringh genomen, ten profijte der schulteischeren. (Dapper, 502)'Ten oosten van de Desolate Boedelkamer (20) ligt de Assurantiekamer (21), die met zaken uit de zeevaart te maken had. Deze kamer bemoeide zich met alle verzekeringstwisten, die konden ontstaan als het geluk de zeevaart in de steek liet en grote geldelijke verliezen het gevolg daarvan waren (zie ook p. 143-144): 'De vijf Gemaghtighden van de Zee-zaken, (...) mogen ter eerster aenvang afdoen alle zaken en geschillen, die Koopman en Schipper, Koopman en Bootsgezel, Schipper en Schipper, Schipper en Bootsgezel, Koop- en Lootsman, Lootsman en Schipper, als ook Inladers en Inladers, Reders en Reders, en Schippers en Redes, in zaken de Zeevaert betreffende, onder elkandre uitstaen hebben (...). (Dapper, 505)'Vondel voert de lezer nu mee naar het noordoostelijk deel van de eerste verdieping: het vertrek van de Weesmeesters. Daarna steekt hij over naar de andere kant van de verdieping, de zuidwestzijde, waar de belastingen worden geregeld (vs 1003-1012). Naast de Assurantiekamer, in het noordoosten, zien we het vertrek van de Weesmeesters (22). Er waren vier Weesmeesters, die de voogdij hadden over wezen, die hun vader of moeder ofwel beide verloren hadden. Een voorwaarde was echter dat de wezen genoeg geld bezaten om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Dit in tegenstelling tot de wezen die geen eigen geld hadden en die in het weeshuis opgenomen werden: 'De vier Wees-meesteren bedienen de vooghdye van zoodanige wezen, die, noch onmondigh of onderjarigh, en van vader of moeder, oft van beide berooft zijn, doch goederen genoeg hebben om te leven. (Dapper, 487; (vgl. p. 128)'Aan de zuidwestzijde ligt het vertrek waar de belastingen van de stad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden geregeld: ‘het trezoor’ (vs 1004). In de Trezorie (23) werd het werk verricht door de twee trezoriers-extraordinaris. Vóór de Trezorie ligt het vertrek van de secretarissen, ‘de Geheimnisschryvers’ (vs 1005), (24), die ten dienste stonden van het volk en het gezag. De vertrekken van de Secretarissen worden aan de andere kant ingesloten door de Trezorie, waar de inkomsten en de uitgaven van de stad beheerd werden (25). Bovendien had de Trezorie de zorg voor de openbare werken: 'Het incomen der stadt op tresory bestaet uyt stadtaccijnsen, winste van de bank van leeninge en wisselbank, gecofte-poorters- en portiersgelt, huer der landen, huysen en erven, de halve verpondinge (...) der nieuwe getimmeren, totdat veertien jaeren gebout sijn. (...). Den uytgift der tresory bestaet in wedden, dachgelden, tractementen, pampier, pennen en was, turf, hout, caersen, timmeren, maeken en breeken, etc. etc. (Bontemantel, I, 112-113)'We zijn nu met Vondel aangeland bij de voorkant, de Damzijde, van het gebouw (vs 1013-1020). Hij neemt ons eerst mee naar de Grote Raadzaal (26), links van de Vierschaar (vs 1014), waar de Vroedschap vergaderde over de stadsbelangen. De Vroedschap, de stem van de burgerij, bestond uit zesendertig personen die altijd door de burgemeesters geraadpleegd dienden te worden wanneer het om belangrijke zaken ging: 'Het ampt van deze zesendertigh Raden, uitbeeldende het gansche lighaem der gemeente, is, datze (...) gehouden zijn op het Raedthuis dezer stede te verschijnen, en hun raedt en stem te geven (...) en voorts te helpen raden, en 't beste te doen, in allen zaken dezer stede aengaende. En is den Heeren Burgermeesteren en bestierders ongeoorloft, eenige zaken van belangh te verrichten, zonder het goedtdunken dezer zesendertigh Raden daer op gehoort te hebben (...). (Dapper, 461)'De kamer van de burgemeesters ligt tussen de Grote Raadzaal en de Vierschaar in (27). Omdat deze ruimte aan de Vierschaar grensde (de Vierschaar is immers twee verdiepingen hoog) konden de burgemeesters via een raam de rechtszittingen in de Vierschaar volgen. Tot de taak van de burgemeesters behoorde: 'Het (...) bestier ende gebiet in alle poletique saeken (...) der stadt betreffende (...) (zij zullen) (...) geene saeken van importantie tracteeren sonder advys van de ses en dartigh Raeden, achtervolgens de previlegiën. (Bontemantel, I, 91)'Tenslotte wijst Vondel de lezer op de Pui (28). De Pui is een smalle galerij met drie vensters die de voorkant van het stadhuis, de Damkant, siert. Vanaf de Pui, ‘de borst der hooge puien’ (vs 1017), werden op het luiden van de klokken de stadsverordeningen voorgelezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vondel maakt van de gelegenheid gebruik om even stil te staan bij wat er zich in 1654 op de Pui heeft afgespeeld (vs 1021-1026).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vredesfeest in 1654Vanaf de Pui van het nieuwe stadhuis werd op 27 mei 1654 de vrede van Westminster afgekondigd. Deze vrede maakte een eind aan de voor de Amsterdamse handel zo schadelijke Eerste Engelse Oorlog (1652-1654). Vondel beschrijft hoe onder gejuich van de nieuwsgierig toegestroomde menigte de vrede werd afgekondigd waardoor de zeevaart, die danig onder de oorlog had geleden, zich weer ten volle kon ontplooien. Tijdens de feestelijkheden waren de steigers en masten van het nog onvoltooide stadhuis versierd met loofwerk, festoenen en bloemen (vs 1027-1029). Dapper geeft een uitvoerige weergave van het gebeuren: 'Boven van het nieuw-gebouwde Stadt-huis, als ook van d'oude Kerks en 's Princen-hofs tooren waeiden witte vrede vlaggen. De voor-gevel van 't Stadt-huis was zeer çierlijk met alderhande groente van boomen, en andere çieraden opgepronkt, en de vensters met tapijtwerk behangen. 's Uchtends ontrent negen uuren quamen Burgemeesteren op hun gewoonlijke vergader-plaats by een, van daer, gaende al de Stadts boden wel ten getale van twintigh, voor uit, gingen de Heeren Burgemeesteren, Schepenen en eenige Sekretarizen in de Nieuwe kerk ter preke, en weder daer uit na 't Stadthuis; en na datze met geluit van instrumenten, trompetten en losbranden van 't geschut, de Vrede hadden laten afkundigen, quamenze 's middaghs ontrent dry uuren weder boven, en wierden toen in 't gezicht van duizenden deze Vertooningen vertoont gedaen.'s Avondts wierdt, tot teken van een al gemeine vreughde, met teer en pek-tonnen op de Markt, door last van de Heeren Burgemeesteren, en door de gansche stadt by de gemeent' lustigh geviert; 't welk tot 's morgens duurde. Burgemeesteren deden ook aen ieder Predikant een vaetje wijn van twee-en-dertigh mingelen, om zich daer vrolijk te maken, bestellen. (Dapper, 252-253)' Op de Dam waren prachtige schouwtonelen te zien (vs 1030). In tien spectaculaire vertoningen heeft Jan Vos, een regent van de schouwburg, de Eerste Engelse Oorlog uitgebeeld. Op het toneel moet het een bont spektakel zijn geweest van personificaties van Geweld, Moord, Wraak, en de Dood, en mythologische goden en helden zoals Pluto, Ixion en Prometheus. Ook de zeehelden Tromp en Van Galen hadden in deze schouwtonelen een rol gekregen. Iedereen haalt bij de bekendmaking van de vrede opgelucht adem. De blokkade van de havens is opgeheven en alles wat geschikt is om uit te zeilen licht het anker en stevent naar de nu weer vrije zee (vs 1031-1036).
Met de beschrijving van de vredesafkondiging vanaf de Pui van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadhuis en de daarmee samenhangende festiviteiten, heeft Vondel zijn rondleiding over de eerste verdieping van het stadhuis afgesloten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rondleiding over de tweede verdieping: de wapenkamerNu voert Vondel de lezer mee naar de tweede verdieping van het stadhuis, de ‘tweede staedje’ (vs 1037). Deze verdieping was nog niet voltooid toen Vondel zijn gedicht schreef. Hij gaat daarom alleen in op de Wapenkamer, die een groot deel van de tweede etage in beslag zou nemen. Vermoedelijk wist hij niet waar deze etage verder voor gebruikt zou worden (vs 1037-1062). Vondel vermeldt dat de hier opgeslagen wapens niet alleen bestemd waren om de stad zelf te verdedigen. Ze konden ook gebruikt worden om de landsgrenzen tegen vijanden te beschermen (vs 1045-1054). Hetzelfde lezen we bij Bontemantel: 'Dese stadts- en lantsmilitie werd gebruykt tot gerusthyt van de ingeseetenen, authorityt der overichyt en ook ten dienste der omleggende steeden en 't gemeene landt. (Bontemantel, I, 221)'Zo kreeg Zwolle in 1665 musketten van Amsterdam te leen: 'Amsterdam leent aan Zwolle nog 200 musketten, maar het herhaald verzoek om stads-soldaten wordt opnieuw geweigerd. (Bontemantel, I, 227)'Vondel zegt dat er voldoende wapens aanwezig zijn om 50.000 man mee uit te rusten. Daarmee maakt hij een slag in de lucht, aangezien hij niet kon weten voor hoeveel man er wapens zouden zijn: de tweede verdieping stond nog in de steigers. In 1668 was er voor twaalf duizend man wapenrustingen voorradig en dat getal doet realistischer aan dan Vondels schatting. Het goed uitgeruste leger is de schrik voor de vijand, garandeert de rust en vrijheid van de gemeenschap en beschermt de rechten, bezittingen, levens en middelen van bestaan van de ingezetenen (vs 1058-1062). Hiermee noemt Vondel de principes die verdedigd moeten worden, desnoods door het voeren van een oorlog. Hugo de Groot heeft deze gedachtegang als volgt geformuleerd (zie ook p. 37-38): 'God nu wil, dat wij onszelf beschermen, dat wij onze levensbenoodigdheden behouden, dat wij erlangen hetgeen ons verschuldigd is, dat wij de boosdoeners straffen, dat wij den staat te zamen verdedigen en dat wij de bevelen van den staat ofwel de voorschriften der overheid nakomen (...). Dit nu zijn somtijds de zaken, terwille waarvan oorlogen worden ondernomen en gevoerd, (...). (De Groot, Recht op Buit, 30)'Met de behandeling van de Wapenkamer op de tweede verdieping | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft Vondel zijn rondleiding door alle vertrekken van het nieuwe stadhuis afgesloten. Hij heeft met zijn rondleiding laten zien dat in de ligging, vorm en functie van de vertrekken de klassieke eis van nuttigheid volledig wordt gerealiseerd. |
|