Gysbreght van Aemstel
(1994)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Het vyfde bedryf.Gijsbreght van Aemstel. Badeloch. Bode.
gijsbreght
Myn lief, hoe hebtghe dus uw oogen uitgekreten?
badeloch
1290[regelnummer]
Nu ghy behouden zijt is al mijn leet vergeten,
Mijn trouwe bruidegom,
Ga naar margenoot+
mijn hoofd,
Ga naar margenoot+ mijn troost,
mijn schat:
Ga naar margenoot+
Nu ghy behouden zijt, wat geef ick om de stad,
Om al des weerelds goed! hoe zijtghe hier gekomen?
Ga naar voetnoot1
gijsbreght
Na dat de vyand nu den Dam had ingenomen,
Ga naar voetnoot2
1295[regelnummer]
Nam ick en 't overschot na'et raedhuis toe de wijck,
En hiel hem staen
Ga naar margenoot+ met
kracht, als water voor den dijck;
Wen 't landvolck opgeklept
Ga naar margenoot+ zich zoeckt bij nacht te redden,
En brengt vast
Ga naar margenoot+ zoden aen, en
steenen, paelen, bedden
En bulsters,
Ga naar margenoot+ en al 't
geen den zeedijck stutten kan,
1300[regelnummer]
Daer
Ga naar margenoot+ die is doorgeweeckt;
en zweet met alle man.
Dat speet
Ga naar margenoot+ den
groote Reus,
Ga naar voetnoot3 die liet zich vreeslijck hooren,
En stack met hals en hoofd, gelijck een steile toren
En spitze,
Ga naar margenoot+ boven 't volck en alle hoofden uit,
En scheen een olyfant, die omsnoft
Ga naar margenoot+ met zijn'
snuit.
1305[regelnummer]
Zijn spietze was een mast in zijne grove vingeren.
Ick zagh hem man op man gelijck konijnen slingeren
Wel driemael om zijn hoofd, gevat by 't eene been,
En kneuzen dan den kop op stoepen of op steen.
Hy kan met zijnen pols
Ga naar margenoot+ een' burghwal
Ga naar margenoot+ over
springen.
1310[regelnummer]
Hy proeft
Ga naar margenoot+ op grendelen
de deughd
Ga naar margenoot+ der staele
klingen,
En houwt met eenen slagh door yzer en door stael,
En proeft zijn beckeneel
Ga naar margenoot+ op poorten
van metael.
Hy scheen een Polyfeem,
Ga naar voetnoot4 het
krijghsvolck scheen zijn kudde.
De toren van 't stadhuis beweeghde zich en schudde,
Ga naar voetnoot5
1315[regelnummer]
Zoo dick
Ga naar margenoot+ hy op
een' post,
Ga naar margenoot+ of op den gevel
stiet.
| |
[pagina 87]
| |
Hy vreesde Herkles knods noch Samsons vuisten niet.
Ga naar voetnoot6
De Kermers volgen hem, en Noorderlandsche
Ga naar margenoot+ knechten.
Men voert den stormbock
Ga naar voetnoot7 aen: men gaet de ladders
rechten,
Ga naar margenoot+
En klimt, met d'eene hand ten gevel uitgestreckt,
1320[regelnummer]
In d'ander met den schild, die hals en hooft bedeckt
Voor eene hagelbuy van steenen hout en pijlen.
Ons jeughd,
Ga naar margenoot+ daer tegens aen, die wentelt heele stijlen
Ga naar margenoot+
En eicke balleken, en uitgelesen
Ga naar margenoot+
hout,
En wat'er is van ouds tot pracht en prael gebouwt,
1325[regelnummer]
Van boven in den hoop;
Ga naar margenoot+ en
ofze luttel hoopen,
Ga naar margenoot+
Zoo dient het om hun huid ten diersten te verkoopen,
En Burgemeesteren en Raeden voor te staen,
Ga naar margenoot+
Tot quyting van den eed haer overheid gedaen.
Men ziet'er zelf
Ga naar margenoot+ het bloed der
overheid
Ga naar margenoot+ verhitten,
1330[regelnummer]
En stijven de gemeent:
Ga naar margenoot+ behalven die hier zitten
Blootshoofd, en half gekleed, en zonder weer
Ga naar margenoot+ te bien,
Van zwacken ouderdom; en durreven wel zien
Zoo eerelijck
Ga naar margenoot+ een dood
kloeckhartigh onder oogen;
En vechten met hun hart, nu handen niet en mogen.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot8
1335[regelnummer]
Een deel der burgery beneen met hellebaerd
En sabelen en spiets
Ga naar voetnoot9
de poort en muur bewaert.
Ga naar margenoot+
Ick steegh den toren op, die boven 't dack koomt rijzen,
In 't midden van 't stadhuis, van waer men u
Ga naar voetnoot10 kon wijzen
De tenten om de stad, en hoe al 't leger lagh,
1340[regelnummer]
En van wiens trans men flaeuw
Ga naar margenoot+ den Dom van
Vitrecht zagh,
By klaer en helder weer. 'k zagh hier uit hoeze streden,
En met den storrembock de poort geweld aen deden,
En ramden reis op reis,
Ga naar margenoot+ verdadight door een
dack
Van schilden dicht gevoeght.
Ga naar voetnoot11 de deur gaf krack op krack.
1345[regelnummer]
Wy stelden flux
Ga naar margenoot+ in 't werck de
dissels
Ga naar voetnoot12 en de bijlen,
| |
[pagina 88]
| |
En hieuwen in het rond in stucken alle stijlen,
En stieten spitze en al 't gevaert van boven af;
Ga naar voetnoot13
Het welck een' slagh en roock de marreckt over gaf,
En maeckte een vreeslijck loch
Ga naar margenoot+ in zoo veel ysre
koppen;
Ga naar voetnoot14
1350[regelnummer]
Dat anderen terstond, gevoeght in orden,
Ga naar margenoot+ stoppen.
Terwijle stack de kerck de naeste huizen aen.
Van daer begon de vlam in 't leien dack te slaen
Van 't Raedhuis, en de roock en smoock verblinde ons oogen.
De poort bezweeck, het volck quam raezende ingevlogen.
1355[regelnummer]
'k Was al mijn vrienden quijt, en stond verbaest
Ga naar margenoot+ en
stom.
badeloch
En zaegtghe doen noch niet na vrouw en kinders om?
Ga naar margenoot+
gijsbreght
In die verbaestheid scheen een wolxken uit den hoogen
En goddelijcke glans te blincken voor mijn oogen,
En uit die heldre wolck quam eene stemme
Ga naar voetnoot15
voort.
1360[regelnummer]
Ick heb het licht gezien, en zelf de stem gehoort:
O Gijsbreght, laetghe nu Klaeris uw nicht verlegen?
Ga naar margenoot+
Magh
Ga naar margenoot+ u oom Gozewijn, die
grijze, niet bewegen?
En steltghe huis en vrouw en kindren in gevaer?
Doen schrickte ick, en steegh af, en packte my van daer,
Ga naar margenoot+
1365[regelnummer]
Door een' verholen
Ga naar margenoot+ gang, die
uitkoomt in een' kelder.
'k Aenbad
Ga naar margenoot+ het
heiligh licht, dat voor my ging zoo helder.
Ick raeckte
Ga naar margenoot+ op
straet, en quam gevaerlijck
Ga naar margenoot+
in d'abdy.
Maer niemant gaf gehoor, noch luisterde na my,
Die tegens 't noodlot aen noch reuckeloos wou wrijten,
Ga naar margenoot+
1370[regelnummer]
En boven op het dack my in het uiterst quijten:
Ga naar margenoot+
Want eer ick boven quam, lagh poort en post
Ga naar margenoot+ om
veer:
Dies glee ick by een touw in 't kloosterschuitjen neer,
Dat juist noch achter lagh, en 'k voer den Aemstel over.
Daer klom ick op een' boom, nu dor en zonder lover,
Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 89]
| |
1375[regelnummer]
En luisterde en zagh toe, hoe 't met d'abdy verging.
My docht dat ick 't misbaer met bey mijn ooren ving,
En zagh, doen ick een poos verbaest
Ga naar margenoot+ had
zitten proncken,
Ga naar margenoot+
Een' dicken roock en smoock, en na den roock de voncken.
Ick hoorde paerdevolck, dat langs de Doelebrugh
Ga naar voetnoot17
1380[regelnummer]
Quam trapplen na ons toe. mijn voeten werden vlugh.
Men had, o groot verzuim, dees brugh niet afgesmeten.
Ga naar margenoot+
Ick vloogh'er heen, en zocht te stillen
Ga naar margenoot+ die vast
Ga naar margenoot+ kreeten,
En gaf hen moed, en wou de ruiters houden staen:
Zy zouden achter my de brugh in stucken slaen,
1385[regelnummer]
Of steecken die in brand:
Ga naar voetnoot18 maer niemant durfde 't waegen.
Oock zagh ick d'oude zy nu branden lichter laegen;
Ga naar margenoot+
Een voorbo
Ga naar margenoot+ van het geen was
naderhand gebeurt,
En dat de Middeldam
Ga naar voetnoot19 alree most zijn gescheurt:
Ga naar margenoot+
Dies gaf ick 't op, en voort de gansche stad ten besten,
Ga naar margenoot+
1390[regelnummer]
En waerschuwde yeder een, en gafme langs de vesten
Ga naar margenoot+
Na'et slot toe, met een' sleep
Ga naar margenoot+ van menschen arm
en rijck,
Een' troosteloozen hoop, die herwaert neemt de wijck.
bode
1395[regelnummer]
Most ick den Bisschop noch zien sterven en d'abdisse?
Och vader Gozewijn! och reine maeghd Klaerisse!
gijsbreght
Hoe is het mogelijck dat ghy 't hebt konnen zien?
bode
't Is mooghlijck, guntghe my dat ick u daer op dien.
Ga naar margenoot+
Doen Heemskerck Borsselen gevelt had voor uw oogen,
Ga naar voetnoot20
Lagh 't lijck ter zijden 't koor, in eenen hoeck getogen,
Ga naar margenoot+
Na dat ick in den drang
Ga naar margenoot+ des
vyands my verstack,
1400[regelnummer]
Mits
Ga naar margenoot+ ghy te rugge
weeckt, en vielt dat pas te zwack.
Ga naar margenoot+
Zoo dra men, om den brand, de groote kerck most ruimen,
Ontwapende ick den doode, en zette helm en pluimen
Ga naar margenoot+
Van Borsselen op 't hoofd, en toogh zijn tusting aen,
Ga naar margenoot+
En bond het zwaerd op zy; om in dien schijn
Ga naar margenoot+ te gaen
| |
[pagina 90]
| |
1405[regelnummer]
Ons vyanden bespien, en letten hoe men 't maeckte.
Ga naar margenoot+
Ick volghde Haemstee na, doen hy in 't klooster raeckte,
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot21
En vloogh de kerckdeur in, daer Gozewijn noch zat,
In 't midden van den rey, die even vierigh bad,
Ga naar margenoot+
En door een vast geloof op God zoo moedigh steunde,
1410[regelnummer]
Dat niemant zich het woên der vyanden en kreunde.
Ga naar margenoot+
Hy scheen een zon gelijck, en zy de klaere maen;
Al d'andren starretjes, die bly ten reye
Ga naar margenoot+ gaen,
En juichen om dees twee, daer zy haer' glans uit scheppen.
Ga naar voetnoot22
Men zaghze naulix yet dan kuische lippen reppen.
Ga naar margenoot+
1415[regelnummer]
Maer Haemstee vaert hem toe
Ga naar margenoot+
met opgestroopten arm,
Beklad en rood, en van Kristijnes bloed noch warm,
Ga naar voetnoot23
En vat hem by den baerd met d'eene, met den degen
Gereed in d'ander hand, bebloed en bloot. mit
Ga naar margenoot+ stegen
De nonnen op, en geen, hoe lieflijck van gemoed
1420[regelnummer]
Die geen leeuwin geleeck, wanneerze brult en woed,
Vermits
Ga naar margenoot+ de jaeger 't
nest wil plondren en berooven.
Zoo quam oprechte trouw en eedle gramschap boven.
Ga naar margenoot+
Zy worstelen een wijl. Klaeris zet voet by voet,
Ga naar margenoot+
Omarremt Gozewijn, omringt van haeren stoet.
1425[regelnummer]
Wie zou 't godvruchtigh hoofd een hair bezeeren
Ga naar margenoot+ konnen,
Omheint met eenen muur van godverloofde nonnen,
Gestrengelt arm in arm? o Christelijcken knoop!
Ick zie de deughden zelfs,
Ga naar margenoot+ Geloof, en Liefde,
en Hoop,
Met haere zusteren, die tegens Ondeughd strijden,
1430[regelnummer]
En na den zege staen door kruis en medelijden.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot24
De vyand
Ga naar voetnoot25 stond versuft, en deisde
om
deze zaeck:
Ga naar margenoot+
Maer 't aenzien
Ga naar margenoot+ van Klaeris
beweeghde 't hart tot wraeck,
En bragt hem in den zin den moord van zijnen vader,
En dat zy d'afkomst
Ga naar margenoot+ was van Velzen den verraeder.
1435[regelnummer]
Hy blaeckte,
Ga naar margenoot+
en kreegh een koorts, en door de koortze dorst
Na haer en Aemstels bloed, en stiet eerst door de borst
Met zijn bemorste poock
Ga naar margenoot+ dan d'eene non dan d'ander.
| |
[pagina 91]
| |
Zy vielen over hoop,
Ga naar margenoot+ en lagen by
malkander
In 't rond, gelijck een krans van roozen wit en rood.
Ga naar voetnoot26
1440[regelnummer]
Doen stond Klaerisse daer by Gozewijn, ontbloot
Van menschelijcke hulp. ghy zoudze
Ga naar margenoot+ bey zien
proncken,
Ga naar margenoot+
Als bloemen op haer' steel, in eenen beemd, verdroncken
Ga naar margenoot+
Van eenen rooden plas. d'een zuchte noch, en d'een
Vertrock het hoofd, die d'arm, en deze noch haer been.
1445[regelnummer]
Een ander had den geest zoo daetelijck gegeven.
De Bisschop, schoon hy stond op d'oever van zijn leven,
En toomde zich niet in van gramschap en van rouw:
Uw vader ley de hand wel eerloos aen een vrouw,
Maer zoop
Ga naar margenoot+ noit vrouwenbloed,
of is daer om gelastert.
Ga naar margenoot+
1450[regelnummer]
Dus blijckt het, datghe zijt een overwonnen basterd,
Ga naar voetnoot27
Na lichaem en na geest, nu ghy uw' aerd betoont
Aen nonnen, die altijd in 't woeden zijn verschoont.
Ga naar margenoot+
En d'ander antwoord hem: ghy zult die eedle Reien
Als basterdbisschop
Ga naar voetnoot28 dan gaen volgen en geleien.
1455[regelnummer]
Hardneckige, legh nu den valschen mijter neer.
Zoo sprack de basterdzoon, en ruckte hem om veer
Met stoel met al
Ga naar margenoot+ in 't bloed; de
mijter viel'er mede.
Klaerisse viel'er by, doen zy haer beste dede,
Ga naar voetnoot29
En hiel hem even sterck
Ga naar margenoot+ om zijnen hals
gevat,
1460[regelnummer]
En scheen gevormt
Ga naar margenoot+ albast,
met purper overspat.
Hy duwde 't bloedigh zwaerd in 's grijzen loome
Ga naar margenoot+ zyde,
Tot aen 't verguld gevest. zoo zaghmen eer,
Ga naar margenoot+ ten tijde
Van 't blinde heidendom, voor 't aengesteken vier,
Met 's priesters mes gekeelt een' witten offerstier.
1465[regelnummer]
Wiens gladde hoornen goud, wiens lenden kranssen decken.
Ga naar voetnoot30
gijsbreght
Hoe droegh Klaerisse zich?
bode
Zy
holp den degen trecken
Uit 's ooms gewonde zy, en zette hem terstond
Den mijter op het hoofd, en kust den bleecken mond.
| |
[pagina 92]
| |
Hy opent pijnelijck
Ga naar margenoot+ zijn
half-geloken oogen,
1470[regelnummer]
En zietze noch eens aen, en schijnt met
Ga naar margenoot+ haer bewogen,
Die hem zijn oogen luickt.
Ga naar margenoot+ hy geeft den
lesten zucht.
Zy vangt den veegen geest,
Ga naar margenoot+ en die benaeuwde lucht,
Ga naar margenoot+
En zwijmt een poos van druck.
Ga naar margenoot+ maer Haemstee,
eerze weder
Bekoomt, die worrept haer op 't doode lichaem neder,
1475[regelnummer]
En boet
Ga naar margenoot+ 'er
schendigh mee zijn' godvergeten lust.
z'Ontwaeckt in 't ende, en word van 't schellemstuck bewust,
En roept: mijn bruidegom, zie neder hoe ick lije,
En hoemen my schoffeert.
Ga naar margenoot+ o zuivre
maeghd Marije!
O Klaere, aenschouwtghe dit? vrouw Machtelt, zie uw kind.
1480[regelnummer]
De booswicht slaer heur klaght en woorden in den
wind,
Gelijck een vogel grijp
Ga naar margenoot+ 't gepiep der simple duiven,
Wen hy 'er uit de vlught een vast krijght in zijn kluiven.
Ga naar margenoot+
Ga henen, zeit hy, klaegh uw moeder uwe smart.
Hy trappeltze op den buick, en op 't benaeuwde hart,
1485[regelnummer]
Dat haer het bloed ten neus en monde uit quam
gevlogen,
En zy den doodsnick gaf, en sloot die hemelsche oogen.
En uitging
Ga naar margenoot+ ofze sliep, in
's Bisschops open arm.
badeloch
Hoort God dan langer niet na'et jammerlijck gekarm
Van zijn verkore schaer?
Ga naar margenoot+
of lust het hem de boosheid
1490[regelnummer]
Te stijven in haer quaed, door zijne straffeloosheid?
Ga naar margenoot+
gijsbreght
Was doen zijn moed
Ga naar margenoot+ gekoelt van alle
schendery,
En d'oude wrock gepaeit?
Ga naar margenoot+
bode
't En
bleef' er noch niet by.
Niet verre van 't autaer, vereert met rijcke gaven,
Stond een albaste tombe: in deze lagh begraven
1495[regelnummer]
Het kostelijck
Ga naar margenoot+ gebeente
en d'overheilige
Ga naar margenoot+
asch
Van een, die om 't geloof aen God gemartelt was;
Daer most de snoode schelm zich zelven noch aen wreecken.
't Is wonder, als God zwijght, dat dooden niet en spreecken.
Hy schon en sloegh
Ga naar margenoot+ 'er aen zijn klaeuwen vuil van bloed,
1500[regelnummer]
En brackze toornigh op
Ga naar margenoot+ met grooten
overmoed.
Terstond quam hem een geur en yet wat lieflijcks
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot31 tegen:
| |
[pagina 93]
| |
Maer die verwaten
Ga naar margenoot+ mensch, wat
zou zijn hart bewegen?
Hy vaert al voort, en stroit de beenen hier en daer,
En smijt
Ga naar margenoot+ de tombe in twee,
en breeckt 't gewijde autaer,
1505[regelnummer]
En doet
Ga naar margenoot+ terstond den brand
in 't dack van 't klooster steecken.
Het vier nam d'overhand, waer voor de plondraers weecken.
Ick quam ontrent de Beurs,
Ga naar voetnoot32 te
water
uitgebouwt,
Ga naar margenoot+
Nu half gebrand, en zagh al 't zilverwerck en goud,
Geplondert heilighdom,
Ga naar margenoot+ tapijten en schildrijen,
1510[regelnummer]
Schaerlaken en fluweel, langs heen de gaelerijen
Geworpen over hoop, daer Grobber
Ga naar voetnoot33 hiel de wacht.
De vlamme speelde in 't goud, en schitterde by nacht.
Men zagh'er by een schaer van weduwen en weezen,
Bekreten en bedruckt,
Ga naar margenoot+ en die noch arger
Ga naar margenoot+ vreezen.
1515[regelnummer]
Zoo raeckte ick onbekent door 't krijghsvolck heen by 't
slot,
Tot berging van mijn lijf. 'k vertrouw my
Ga naar margenoot+ u en God.
De wind steeckt op, men hoort hem in de vlammen bruizen.
Ga naar margenoot+
Een zee van gloed verdrinckt al d'overige huizen.
De burgh lijd last.
Ga naar margenoot+ 't waer
best dat ghy een' uitval deed,
1520[regelnummer]
En dan de brugh afbraekt.
gijsbreght
Mijn broeder staet gereed.
Ga naar voetnoot34
| |
Badeloch. Arend van Aemstel. Gijsbreght van Aemstel. Broer
Peter. Vlughtelingen
badeloch
Wat zienwe te gemoet? de burghzaet
Ga naar margenoot+ koomt
gevloden.
Mijn man loopt weer te rugh, en zoeckt vast
Ga naar margenoot+ by den
dooden
Zijn' broeder, dien hy mist, en al te
Ga naar margenoot+ trouw bemint,
En niet verlaeten zal, 't en zy dat hy hem vind,
1525[regelnummer]
En levendigh of dood magh torssen op den rugge,
In 't uiterste gevaer. daer sloopenze de brugge.
Helaes! wat gaet my aen?
Ga naar margenoot+waer
vinde ick mijnen heer?
| |
[pagina 94]
| |
arend
Och broeder, laetme los.
gijsbreght
Hoe is 't?
arend
'k En
kan niet meer.
badeloch
Hoe is het, Arend broer?
broer peter
Nu doe
Ga naar margenoot+ ons eenigh
teecken.
arend
1530[regelnummer]
Ick ben den adem quijt. ick kan niet langer
spreecken.
Mijn hart bezwijckt door 't bloen. ick heb mijn' plicht
voldaen,
Mijn vaderlijcke stad ten ende voor gestaen,
Ga naar margenoot+
Na dat ick had zoo lang in ballingschap gezworven.
Heer broeder, 'k neem verlof,
Ga naar margenoot+ en als ick ben
gestorven
1535[regelnummer]
Zoo voer, indienghe moet verlaeten deze plaets,
Mijn lijck met u, op dat de wraecklust des soldaets
Het niet onteer, en gun het een gewijde stede.
Ga naar margenoot+
Gedenck mijn ziel voor God, o priester, in uw bede.
Ick schey, ick zwijm, ick sterf. mijn tijd is hier geweest.
1540[regelnummer]
Och vrienden, bid voor my. o God, ontfang mijn'
geest.
broer peter
Hy is al dood, en heeft gena by God verworven.
gijsbreght
Hy is met vollen roem in 't harrenas gestorven,
En volght zijn' broeder Ot in 't hemelsch vaderland.
En triomfeert by God.
badeloch
Ghy mist uw rechte hand.
vlughtelingen
1545[regelnummer]
Nu zal hy zich voortaen ten uitval niet beledigen,
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 95]
| |
Noch 't Vrelandsch slot noch dit met zulck een' moed
verdedigen,
Ga naar voetnoot35
Noch 't Amsterdamsche Recht beschutten met zijn zwaerd,
En draeven voor het heir op eenigh brieschend paerd,
Om prijs en eer in 't stof door zweet en bloed te winnen.
gijsbreght
1550[regelnummer]
Men treckt het lichaem uit,
Ga naar margenoot+ men draegh den doode binnen.
| |
De heer van Vooren met den trompetter. Gijsbreght van
Aemstel
vooren
Myn Heer, uw ongeluck is ons van harte leet.
Ga naar voetnoot36
Wy staen voor deze graft tot storremen gereed.
't Waer tijd en meer dan tijd, dat ghy u kort beraede.
En gaeft het huis voort op,
Ga naar margenoot+ met
hope van genade,
1555[regelnummer]
En schutte
Ga naar margenoot+ d'ongena. ick eisch 't in 's graeven naem.
En dat door Egmonds last.
gijsbreght
Ghy eischt dat ick 't my schaem.
'k En schey 'er zoo niet af,
Ga naar margenoot+ als
Ga naar margenoot+ met mijn eigen
leven.
En eer ick sterref zal noch menigh
Ga naar margenoot+ met my
sneven.
vooren
Is 't eere dat een held zich zelf verreuckeloos?
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot37
gijsbreght
1560[regelnummer]
Men houd de plaets op
Ga naar margenoot+ hoop.
vooren
Hier
is geen hoop altoos.
Ga naar margenoot+
Met houden is hier niet met allen uit te rechten.
Ga naar margenoot+
gijsbreght
Dat maghmen dan bezien. wy zullen'er om vechten.
| |
[pagina 96]
| |
vooren
't Was vechtens tijd, aleer de vyand uwe stad,
De poorten en de vest noch heel vermeestert had:
1565[regelnummer]
Doen alle klocken brand en moord en onraed klepten,
En burger en soldaet om 't zeerst hun handen repten:
Nu die verweldight
Ga naar margenoot+ zijn,
het Raedhuis afgebrand,
En wat in 't harnas blonck, gesneuvelt en vermant,
Ga naar margenoot+
Is 't al vergeefs het slot en overschot
Ga naar margenoot+ verdaedight.
1570[regelnummer]
Bera u kort, ghy word noch mooghlijck begenadight.
gijsbreght
't Is mijn gewoonte niet te bidden om gena.
vooren
't Is wijsheid datmen zich zomwijl te buiten ga
Ga naar margenoot+
En zijn gewoonte staeck, en stel 't gevaer voor oogen.
Ga naar margenoot+
Zy kiezen 't best van twee, die beter niet en mogen.
Ga naar margenoot+
gijsbreght
1575[regelnummer]
'k Verwacht een uitkomst
Ga naar margenoot+
dan, en geef het op
Ga naar margenoot+ aen God.
vooren
Wat uitkomst wachtghe toch? ghy zult terstond dit slot
Van alle kanten zien beladdren en bespringen.
Ga naar margenoot+
gijsbreght
Men zalme van het Y zoo lichtelijck niet dwingen.
Ick heb noch hier en daer veel vrienden op mijn hand.
1580[regelnummer]
Mijn toeverlaet, naest God, dat is de waterkant.
vooren
Geloofme, 'k zoeck u niet met woorden te versaegen,
Ga naar margenoot+
Ghy zult het van dien kant zoo heerlijck op zien dagen,
Ga naar margenoot+
Met schuiten zonder tal, eer u de zon beschijn.
Wat riemen voert of zeil heeft d'amirael Persijn
Ga naar voetnoot38
1585[regelnummer]
Beslaegen in zijn' dienst
Ga naar margenoot+ by
Ga naar margenoot+ Vries en Waterlanderen.
Al 't omgelegen volck ruckt haestigh by malkanderen,
Ga naar margenoot+
En treckt vast op den brand van kerck en toorens aen.
Ga naar margenoot+
Hoe is het mogelijck die maght te wederstaen,
Met zoo een hand vol volx, dat door de nederlaegen
| |
[pagina 97]
| |
1590[regelnummer]
Der versch
Ga naar margenoot+ vernielde stad vol
schrix is en verslaegen?
Ghy vielt, 't is waer, van 't slot op uwen vyand uit:
Wat holp 't? men dreef u in. ghy waert zoo kort
Ga naar margenoot+
gestuit,
En keerde op uwen burgh met roo bebloede koppen,
Van vreeze datmen u den toegang toe moght stoppen.
Ga naar margenoot+
gijsbreght
1595[regelnummer]
'k Ontfing geen leedt,
Ga naar margenoot+
alleen mijn boezem zagh bemorst
Van bloed, vermits een kay, geslingert langs mijn borst,
Het vel had afgeschuurt, en effen 't vleesch gewreven.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot39
Geen angst en dreef ons meer dan wy ons zelven dreven.
vooren
Daer niet gewonnen word is 't ydel
Ga naar margenoot+ datmen
strijd.
gijsbreght
1600[regelnummer]
Een krijghsman wint genoegh, al wint hy niet dan
tijd.
vooren
't Was raedzaemst by verdragh,
Ga naar margenoot+ en niet uit nood gegeven.
Ga naar margenoot+
gijsbreght
Mijn moeder
Ga naar voetnoot40 leerde my, dat ick geen' raed zou leven
Ga naar margenoot+
Met vyanden, waer van men 't argste moet vermoen.
Mijn heer, ick heb uw' raed voor dees tijd niet van doen.
Ga naar margenoot+
vooren
1605[regelnummer]
Mijn meesters harte treckt na
Ga naar margenoot+ alle
braeve
Ga naar margenoot+ helden,
Die voor hun eere en erf zich vroom
Ga naar margenoot+ ter weere
stelden.
d'Onmaetigheid van wraeck, gepleeght na Velzens dood,
En heeft hy noit bestemt,
Ga naar margenoot+ noch
yemants
Ga naar voetnoot41 schuld vergroot.
Ga naar margenoot+
Ick ken hem, als my zelf: hy mint u in 't byzonder.
gijsbreght
1610[regelnummer]
Hy mint my, als het blijckt, en keert het bovenste
onder.
Hy mint my averechts,
Ga naar margenoot+ zijn liefde staet ons dier.
Ga naar margenoot+
Wie heeft de stad vernielt, verwoest met zwaerd en vier,
En al den nacht gewoed, als wild en uitgelaeten?
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 98]
| |
Wie stopt den Aemstel toe met dooden? wie de
straeten?
1615[regelnummer]
Waer zietmen niet de vlam van dien gestighten brand?
Wat grafstee, wat autaer, wat kerck heeft 's roovers hand
Verschoont?
Ga naar margenoot+ wat
heiligdom, kappellen, kloosters, nonnen
Zijn van die klaeuwen niet geschandvleckt en geschonnen?
Ga naar margenoot+
Op dat ick niet en rep,
Ga naar margenoot+ hoe gruwlijck de soldaet
1620[regelnummer]
Na'et schennen martlen durf den godgewijden staet;
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot42
Daer al de volgende eeuw met laster van zal spreecken,
En dat God streng gerecht
Ga naar margenoot+ te
zijner tijd wil
Ga naar margenoot+ wreecken.
vooren
Dit, leider!
Ga naar margenoot+ was een nacht
vol ramps vol ongevals:
Ga naar margenoot+
Maer datmen d'oversten
Ga naar voetnoot43 wil schuiven op den hals
1625[regelnummer]
Al wat'er is misdaen by krijgslien zonder orden,
En die door geen gezagh in toom gehouden worden,
By die gelegenheid; dat lijdt de reden niet,
Ga naar margenoot+
Noch leert d'ervaerenheid,
Ga naar margenoot+ en is
wel meer geschied;
Byzonder daer het hart van wraecklust was bezeten.
1630[regelnummer]
Wie keert een' dollen leeuw, na'et breecken van zijn
keten?
Hy volght zijn' wreeden aerd, en vlieght met eenen loop,
Ga naar margenoot+
En grabbelt
Ga naar margenoot+ blindeling den
reedsten
Ga naar margenoot+
uit den hoop.
Wanneer 't verbolgen zwaerd eens raeckt uit 's krijghsmans
scheede,
Het keert'er langsaem in, en acht gebod noch bede,
1635[regelnummer]
Ziet vorst noch veldheer aen.
Ga naar margenoot+ het zwaerd, geterght van
Ga naar margenoot+
wraeck
En gramschap, vind in 't bloed des vyands zoeten smaeck.
De duisternis des nachts maeckt alle ding oock gruwelijck:
Dan schijnt het, watmen
Ga naar margenoot+ daeghs
zich schaemen zou, min schuwelijck,
In dees bloed dronckenschap,
Ga naar margenoot+
en blinde en dartle
Ga naar margenoot+ lust,
1640[regelnummer]
Die tot een vonxken toe al 't licht van reden
bluscht,
Van tamme
Ga naar margenoot+ menschen
maeckt onredelijcke dieren.
Men moet, men wil of niet, dan 't heir den teugel vieren.
Mijn meester, doen hy eerst voor uwe vesten quam,
Wou wel bemaghtigen den muur van Amsterdam,
1645[regelnummer]
Maer dien tot in den grond zoo schendigh
Ga naar margenoot+ te
verdelgen
Was noit zijn wit,
Ga naar margenoot+ en 't valt hem
bitter te verzwelgen:
Ga naar margenoot+
Hoewel het krijghsrecht hem verschoont;
Ga naar margenoot+ hy verreght
Ga naar margenoot+niet
Het uiterst van zijn Recht, en straft noch met verdriet:
| |
[pagina 99]
| |
Is tot verzachting en verschooning
Ga naar margenoot+ meer genegen,
1650[regelnummer]
Dan al te stijf te staen op 't punt van zijnen degen.
Ga naar margenoot+
Verschoon
Ga naar margenoot+ uw leven doch,
en gun dees eere aen my.
gijsbreght
Ick ben met eenen dood voor al mijn leven vry.
Vertreck, en wacht u my meer tijdingen te brengen.
'k Getroost my al wat God u toelaet te gehengen.
Ga naar margenoot+
| |
Gijsbreght van Aemstel. Badeloch. Broer Peter. Vlughtelingen.
Adelgund. Veenerick. Bode. Rafael.
gijsbreght
1655[regelnummer]
Wy gaven Vooren kort en duidelijck bescheed.
Ga naar margenoot+
Ghy hoort, hoe 't krijghsvolck staet tot storremen gereed:
Waerom het noodigh waer, aleer zy 't huis besluiten
Ga naar margenoot+
Van achter met een vloot ven schepen en van schuiten,
My van onnut gezin, en die geen weer en bien,
1660[regelnummer]
t'Ontslaen,
Ga naar margenoot+ en met de
bloem der mannen te voorzien,
Ga naar margenoot+
Die machtigh zy
Ga naar margenoot+ 't geweld des vyands af te keeren,
Het welck ons koomt aen boord
Ga naar margenoot+
met storrembrugh
Ga naar voetnoot44 en leeren.
Ga naar margenoot+
Mijn liefste, geef u scheep, al is het scheiden pijn,
't Is noodigh, Peter zelf die zal uw leidsman zijn,
1665[regelnummer]
En dit gevlughte volck en u en uwe kinderen
Vervoeren na een plaets, daer niemant u kan hinderen.
Getroost u daer een wijl te wachten, tot dat God
Ons weer te zaemen breng, en gun een beter lot.
badeloch
Helaes, wat ga ick aen?
Ga naar margenoot+ wat koomt my weder over?
1670[regelnummer]
Waer zendghe my? mijn lief, Persijn, den grooten
roover
Uw' vyand in den mond,
Ga naar margenoot+ die op ons vlamt en loert
Ga naar margenoot+
Uit Zwaenenburgh, daer hy des graeven vlagge voert?
Ga naar voetnoot45
't Verdriet hem zulck een slot en vasten burgh te derven,
Ga naar margenoot+
Die ongerechte
Ga naar margenoot+ gift.
Ga naar voetnoot46 uw zaed, uw wettige erven
Ga naar voetnoot47
| |
[pagina 100]
| |
1675[regelnummer]
Te blusschen
Ga naar margenoot+ in haer
bloed, is al zijn wensch en wit,
Ga naar margenoot+
Op dat hy onverlet volharde in
Ga naar margenoot+'t nieuw bezit.
broer peter
Mevrouw, zijt wel getroost, ick zal u zelf geleiden.
gijsbreght
'k Neem oorlof
Ga naar margenoot+ met een'
kus.
badeloch
'k En sal van 't huis niet scheiden
Noch scheep gaen zonder u, mijn heer, mijn waerde man.
gijsbreght
1680[regelnummer]
Ick volgh u eer ghy 't weet.
badeloch
Daer
weetghe luttel van.
gijsbreght
De stroom is wijd genoegh, al stoptmen deze haven,
Een schuit ontslipt het licht.
badeloch
Men
zal u hier begraeven,
Bestulpen
Ga naar margenoot+ onder 't
puin. ick zie dit huis in brand.
broer peter
d'Onsterfelijcke God heeft alles in zijn hand.
badeloch
1685[regelnummer]
Och of de goede God zich mijner wou erbarmen.
broer peter
Mevrouw, betrouw op hem, hy kan ons wel bescharmen,
En voert zijn eigendom
Ga naar margenoot+ door
water vier en vlam.
badeloch
Gelijck de brand getuight van 't gloeiende Amsterdam.
broer peter
't Is zijn gehengenis,
Ga naar margenoot+ wie
durf zich daer in mengen?
| |
[pagina 101]
| |
badeloch
1690[regelnummer]
Wanneer ons leed geschied, dan zal hy 't oock
gehengen.
gijsbreght
Mijn lieve gemaelin, ghy stelt u 't zwaerste
Ga naar margenoot+
voor.
broer peter
Uw droefheid houd geen maet, 't benevelt brein geen spoor.
vlughtelingen
Nu vollegh raed, mevrouw, en laet u doch gezeggen.
Ga naar margenoot+
adelgund
Och moeder lief, wat raed? zy komen 't huis beleggen.
Ga naar margenoot+
1695[regelnummer]
Bewaer mijn reinigheid, mijn' maeghdelijcken staet.
badeloch
Och dochter, moeders troost is krancke toeverlaet.
Ga naar margenoot+
De klockhen deckt
Ga naar margenoot+ vergeefs het zidderende kiecken
Voor den doortrapten vos met schaduw van haer wiecken:
Hy grijptze beide, en stroit de pluimen in den wind,
1700[regelnummer]
En koelt zijn' lust, en ruckt de moeder van het kind.
gijsbreght
Zult ghy dan oirzaeck zijn dat beide uw kinders sneven?
Ga naar margenoot+
badeloch
Ick zou om eenen man wel bey mijn kinders geven.
gijsbreght
Beweeght
Ga naar margenoot+ uw
kroost u niet, dit jongsken
Ga naar voetnoot48 kleen en teer?
badeloch
Niet luttel, maer mijn man beweeghtme noch al meer.
veenrick
1705[regelnummer]
Wat schreitghe moeder lief? zijt ghy bedroeft om
vader?
badeloch
Om vader schrey ick, kind, en u en ons te gader.
| |
[pagina 102]
| |
gijsbreght
Uw moeder keert
Ga naar margenoot+ zich niet aen
u noch uwe smart.
badeloch
Met smarte baerde ick 't kind, en droegh het onder 'thart.
Mijn man is 't harte zelf. 'k heb zonder hem geen leven.
1710[regelnummer]
'k Zal u, om lief noch leedt, bezwijcken noch begeven.
Ga naar margenoot+
'k Beloofde u hou en trouw te blijven tot de dood.
gijsbreght
't Is oock getrouwigheid, wanneer men scheid uit nood.
broer peter
Men scheid om beters wil, om weder te verzaemen.
Ga naar margenoot+
badeloch
Indien ick van hem schey, wy komen nimmer t'zaemen.
broer peter
1715[regelnummer]
Ghy scheide menighmael, en zaeght hem weer gezond.
badeloch
'k En scheide noit, daer 't zoo bedroeft geschapen stond.
Ga naar margenoot+
broer peter
De weerhaen van de kans zeer lichtelijck kan keeren.
Ga naar margenoot+
badeloch
't Verkeerde noit zoo snel, of 't was om my te deeren.
broer peter
1720[regelnummer]
't Was best de kinders dan in zekerheid gebrogt.
badeloch
't Was best, en hielme
Ga naar margenoot+
niet de band des echts verknocht.
broer peter
Een vrouw gedijt
Ga naar margenoot+ tot last: zy weet
niet uit te rechten.
Ga naar margenoot+
badeloch
Bestelme
Ga naar margenoot+ slechs
een zwaerd, ick ben bereid te vechten,
Te sterven aen de zy van mijnen vromen man.
| |
[pagina 103]
| |
gijsbreght
Ghy hebt een vrouwen hart.
badeloch
Neem
eens de proef daer van.
1725[regelnummer]
Heldinnen stonden eer als onbeweeghde posten.
Ga naar margenoot+
De faem van vrouwen roemt
Ga naar margenoot+ die stad en volck verlosten.
Uw moeder Baerte toont hoe veel een vrouw vermagh,
Ga naar margenoot+
Wanneer zy Ysselstein verdedigt jaer en dagh.
Ga naar voetnoot49
bode
Ick waerschuw u, mijn heer, eerwe overrompelt worden.
1730[regelnummer]
De triomfeerder stelt zijn vendels
Ga naar voetnoot50 in slaghorden,
En d'eer van d'eersten storm
Ga naar margenoot+ verguntmen
aen den Vries,
Ga naar voetnoot51
Die groote reedschap
Ga naar margenoot+
maeckt: ons dient
Ga naar margenoot+
geen tijdverlies.
Men voert de stormbrugh aen: men steeckt'er de trompetten.
't Is over
Ga naar margenoot+ tijd den muur en
torens te bezetten.
gijsbreght
1735[regelnummer]
Al lang genoegh gemart:
Ga naar margenoot+ voort, voort,
de nood die prest.
Ga naar margenoot+
Gehoorzaem uwen heer, en kus hem eens voor 't lest.
badeloch
Zeer gaerne, braeve
Ga naar margenoot+ held, vergunme
slechs een bede,
En ruck, het is mijn wil, dit lemmer
Ga naar margenoot+ uit der
scheede,
En stoot het door dees borst, en doop het in dit bloed.
1740[regelnummer]
't Is beter dat ghy 't zelf dan Vries of Kermer
Ga naar margenoot+ doet.
Als ick u heb den geest zien geven door uw wonden,
Mijn zoontje zonder hoofd, mijn dochterken geschonden,
En hoor al 't huis vervult met brand met moordgeschreeuw:
Ga naar margenoot+
Zoo sterf ick noch uw vrouw,
Ga naar margenoot+ geen
kinderlooze weeuw.
1745[regelnummer]
Zoo magh mijn kind of ghy noch bey dees oogen luicken,
Ga naar margenoot+
Nadien
Ga naar margenoot+ ick 's levens
licht niet langer kan gebruicken.
gijsbreght
O gruwel, Badeloch, ben ick van zulck een' aerd,
Dat ick een vrouw, en noch mijn eige, met mijn zwaerd,
| |
[pagina 105]
| |
Zoo eerelijck
Ga naar margenoot+ voor haer,
voor kinderen, en magen,
1750[regelnummer]
En deze goe gemeent,
Ga naar margenoot+ mijn
leven lang, gedraegen,
Vermoorden zou, gelijck een gruwelijck tyran?
Zoo
Ga naar margenoot+ ben ick
langer niet uw bedgenoot, uw man:
Zoo hebt ghy onbekent dus lange my versleten,
Ga naar margenoot+
En ick mijn Christendom verzaeckt, mijn' plicht vergeten.
1755[regelnummer]
Hoe laetghe zulck een woord uw' kuischen mond ontgaen?
Ga naar margenoot+
Of wiltghe, dat ick u altzaemen zal verraen,
En my aen uwe dood en schennis schuldigh maecken?
't Is tijd om weer te biên.
Ga naar margenoot+ de vyanden genaecken.
Ga naar margenoot+
Het godloos basterdzaed,
Ga naar voetnoot52 beweeght door geen misbaer,
Ga naar margenoot+
1760[regelnummer]
Dat onze nicht Klaeris van Velzen, voor 't autaer
En 't kruisbeeld, in 't gezicht haers bruidegoms, verkrachte,
En trappelde op den buick, en om den doodsnick lachte,
Zal daetlijck dezen burgh verovren al verwoed.
Ga naar margenoot+
Ick zal mijn vrouw, mijn zaed,
Ga naar margenoot+ zien in
malkanders bloed
1765[regelnummer]
Versticken. Haemstee zal 't in eenen beker schincken,
En dat, zoo laeuw als 't is, den vader op doen drincken:
Op dat d'ontruste
Ga naar margenoot+ geest
doorwaer
Ga naar margenoot+ het
ingewand,
En pijnigh voor zijn dood het los en vlot
Ga naar margenoot+ verstand.
Ga naar voetnoot53
Waer zijtghe dienaers? waer mijn lijfwacht? waer mijn knaepen?
1770[regelnummer]
Brengt herwaert mijn geweer.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot54 op
mannen, wapen, wapen.
Ga naar margenoot+
Het is de jongste dagh,
Ga naar margenoot+
en met dit huis gedaen.
Noch zal het wraeckeloos zoo niet te gronde gaen:
Daer moet een groot getal met ons ten hemel vaeren.
Koomt volghme, daerwe flus
Ga naar margenoot+ in 't harnas
bezigh waren,
1775[regelnummer]
In 't midden van den moord. 'k gevoel een nieuwe
kracht.
badeloch
Waer wiltghe heen? u zelf verdrincken in de gracht?
De brugge brand vast af. of hebtghe voor
Ga naar margenoot+ te sterven,
Zoo neem ons t'zaemen mee: hier zijn uw wettige erven,
Ga naar margenoot+
De huwbaere Adelgund, d'onnoosle
Ga naar margenoot+
Veenerick.
1780[regelnummer]
Mijn hairen staen te bergh; mijn harte klopt van
schrick.
Och vader,
Ga naar voetnoot55 't is mijn
schuld, en weest zoo niet verbolgen.
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 105]
| |
Bedaer wat. ick ga scheep. ick zal den Deken
Ga naar voetnoot56
volgen,
Te water en te land: hy voerme waer 't hem lust,
Of na den wilden Yr,
Ga naar voetnoot57 of aen de Noordsche
Ga naar margenoot+ kust.
Ga naar voetnoot58
1785[regelnummer]
Nu vrees ick geen gevaer, noch geen uitheemsche
Ga naar margenoot+
stranden.
Ick neem verlof.
Ga naar margenoot+ ick ga: ick
kus voor 't lest uw handen.
'k Gehoorsaem u, gelijck een Christe vrouwe past.
Ick schrey en klaegh vergeefs. och mannen, houd hem vast.
vlughtelingen
Mijn heer, erbarrem u, om uw bedruckte vrouwe:
1790[regelnummer]
Zy luistert na uw' raed. zy zwijmt, zy sterft van
rouwe.
adelgund
Och vader, moeder sterft. wat leider
Ga naar margenoot+ gaet my aen?
vlughtelingen
't En zy ghy u bedaert, het is met haer gedaen.
broer peter
Om Gods wil, geef gehoor. ghy ziet hoe zy u minnen.
gijsbreght
Wat razerij is dit! wat onverzetbre zinnen!
1795[regelnummer]
Men recht met jammeren noch jancken hier niet uit:
Ga naar margenoot+
De traenen doen 't hem niet. de wreedheid wordt gestuit
Met dapperheid en moed. waer laet ghy u vervoeren!
Ga naar margenoot+
Al 't kermen is onnut: men moet de handen roeren.
Scheep, scheep.
Ga naar margenoot+ nu zijt
getroost, mijn lief, de tijd is kort.
badeloch
1800[regelnummer]
Voor 't scheiden, laetme toe dat ick mijn bede stort.
Broer Peter, bid voor my, dat God dees arme schaere
Door zijnen engel stuure, en mijnen heer bewaere.
broer peter
Ghy die der vromen schild en wisse
Ga naar margenoot+ toevlught
zijt,
En van den hemel af den jammerlijcken strijd
1805[regelnummer]
Der menschen gade slaet, en ziet de steden daelen,
En wentelen,
Ga naar margenoot+ en zet de heerschappijen paelen;
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 106]
| |
Erbarm u over dit bedruckt
Ga naar margenoot+
belegert slot:
Bescherm 't rechtvaerdigh
Ga naar margenoot+
hoofd, en bergh het overschot
Der uitgeroeide stad, genoodzaeckt
Ga naar margenoot+ door de baeren
1810[regelnummer]
In lange ballingschap, op Gods gena, te vaeren.
Ghy hebt het huisgezin van Noah wel behoed,
Dat op de baeren dreef en
Ga naar margenoot+
hoogen watervloed;
Doen 't water ymmer wies,
Ga naar margenoot+tot daer de starren bloncken;
Doen 't hemelhoogh geberghte en alle spitzen zoncken,
1815[regelnummer]
En al de weereld lagh in eene baere
Ga naar margenoot+ zee
Gedompelt over 't hoofd,
Ga naar margenoot+ en kende strand noch ree.
Ga naar margenoot+
Ghy trooste door de duif die overbleve zielen. d'Olijftack zey
haer aen,
Ga naar margenoot+ hoe alle watren vielen.
Ga naar voetnoot59
Vertroost ons desgelijx in droeve ballingschap.
1820[regelnummer]
Ghy weet daer van de maet, en kent den lesten stap.
Uw geest
Ga naar margenoot+ die blaeze in 't
zeil: uw heilige engel stiere
Het roer, en zette ons op,
Ga naar margenoot+ daer elck u
vrolijck viere.
Ga naar margenoot+
rafael
O Gijsbreght, zet getroost uw schouders onder 't kruis
U opgeleit van God. 't is al vergeefs dit huis
1825[regelnummer]
Verdaedight; hadden wy 't in ons behoed
Ga naar margenoot+
genomen,
't En waer met Amsterdam zoo verre noit gekomen:
Dus wederstreef niet meer uw trouwe gemaelin.
Ga naar voetnoot60
Verlaet uw wettigh erf, en quel u nergens in.
Ga naar margenoot+
Al leit de stad verwoest, en wil daer van niet yzen:
1830[regelnummer]
Zy zal met grooter glans uit asch en stof verrijzen:
Want d'opperste beleit
Ga naar margenoot+ zijn zaecken wonderbaer.
De Hollandsche gemeent
Ga naar margenoot+ zal, eer drie
honderd jaer
Verloopen, zich met maght van bondgenooten stercken,
En schoppen 't Roomsch autaer met kracht uit alle kerken,
1835[regelnummer]
Verklaeren 't graeflijck hoofd vervallen van zijn
Recht,
En heerschen staetsgewys;
Ga naar margenoot+ het welck een bits
Ga naar margenoot+ gevecht,
En endeloozen krijgh en onweer
Ga naar margenoot+ zal
verwecken,
Dat zich gansch Christenrijck te bloedigh aen wil trecken.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot61
In 't midden van den twist, en 't woeden nimmer moe,
| |
[pagina 107]
| |
1840[regelnummer]
Verheft uw stad haer kroon tot aen den hemel toe,
Ga naar voetnoot62
En gaet door vier en ys een andre weereld vinden,
En dondert met geschut op alle vier de winden.
Ga naar voetnoot63
Uw afkomst
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot64
midlerwijl en zal niet onder gaen,
Maer eeuwigh adelijck en eerelijck
Ga naar margenoot+ bestaen,
1845[regelnummer]
Op sloten en in steen, en loffelijck regeeren,
En Aemstels oude naem en zal geen' roem ontbeeren:
Als uw naemhafte
Ga naar margenoot+ stad haer'
Schouwburgh open doet,
En voert op 't hoogh
Ga naar margenoot+ tooneel uw
daeden te gemoet
Ga naar margenoot+
Den Burgemeesteren, en driemael twalef Raeden,
1850[regelnummer]
Gezeten op uw' schild, van kruissen overlaeden.
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot65
Dus geef u haestigh scheep: 't is tijd, want zonder God
En onze hulp, 't was omgekomen
Ga naar margenoot+ met dit
slot.
Ick zal u met een' mist en dicken nevel decken,
En voorgaen met mijn' glans, en 't volck een leidstar strecken,
Ga naar margenoot+
1855[regelnummer]
In 't midden van den stroom. schep moed, en wanhoop
niet,
Maer volgh gehoorzaem na het geen
Ga naar margenoot+ u God gebied.
Zijn wil is, dat ghy treckt na'et vette land van Pruissen,
Daer uit het Poolsch geberght de Wijsselstroom koomt
ruisschen.
Die d'oevers rijck van vrucht genoeghelijck
Ga naar margenoot+ bespoelt.
1860[regelnummer]
Verhou u
Ga naar margenoot+ daer, en wacht
tot dat de wraeck verkoelt.
Ghy zult in dit gewest een stad, Nieuw Holland, bouwen,
Ga naar voetnoot66
En in gezonde lucht, en weelige landouwen,
Vergeten al uw leet, en overbrogten druck;
Ga naar margenoot+
Waer door uw naezaet klimt den bergh
Ga naar margenoot+ op van 't
geluck.
broer peter
1865[regelnummer]
Zijt ghy dat Rafael? zijt ghy dat zelf, die beide
Tobias en zijn bruid zoo veiligh t'huis geleide?
Ga naar voetnoot67
| |
[pagina 108]
| |
Of liever
Ga naar margenoot+ die gezant des
hemels, die zoo klaer
Ga naar margenoot+
Voor Moses trock, gelijck een vierige pilaer?
Ga naar margenoot+
Of die den vromen Loth noch berghde eer 't vier van boven
1870[regelnummer]
De steden stack in brand? of die den gloenden oven
Verkoelde, en brogt'er gaef
Ga naar margenoot+ drie
jongelingen uit?
Ga naar voetnoot68
Wy volgen op uw licht. wy zien 't is Gods besluit.
gijsbreght
Nu buigh ick my voor God, mijn lief, mijn uitverkoren:
Nu weiger ick geensins na uwen raed te hooren,
1875[regelnummer]
En legh hier 't harnas af. hier baet geen tegenweer:
Nu God dit huis verlaet, en geldt
Ga naar margenoot+ 'er zwaerd noch
speer.
Al 't volck ga voor,
Ga naar margenoot+
dan 't lijck,
Ga naar voetnoot69 en niemant hoef te vreezen;
Ick zelf met mijn gezin zal d'allerleste wezen.
Broer Peter, 'k bid u, tast dit heiligh kruisbeeld aen,
Ga naar margenoot+
1880[regelnummer]
Dat voor mijn' oudren
Ga naar margenoot+ lang heeft
op 't autaer gestaen,
En my is aenge-erft,
Ga naar margenoot+ ick storte in tijd van vrede
En oorloogh menighmael hier voor mijn vierge bede,
Zoo wel des nachts als daeghs. hoort mannen, hoort na my.
Wanneermen uit den stroom en Pampus raeckt voorby,
Ga naar margenoot+
1885[regelnummer]
Zoo doet ter slincke hand in zee zich op
Ga naar margenoot+ wat weiland,
Dat Marcken heet van ouds, een laegh en
Ga naar margenoot+ visschers
eiland,
Het welck een klooster draeght genoemt Mariengaerd,
Ga naar voetnoot70
Een rijcke en oude abdy: wy zullen derrewaert
Ons spoen, voor wind voor stroom,
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot71 met
riemen
en met zeilen,
1890[regelnummer]
En daer de vloot voorzien, en voorraed ommedeilen,
Ga naar margenoot+
En leven wijder raed.
Ga naar margenoot+ gaet scheep, in die gestalt
Ga naar margenoot+
Gelijck ick heb belast.
Ga naar margenoot+
vlughtelingen
Helaes! hoe bitter valt
Het scheiden van zijn land. daer alles loopt
Ga naar margenoot+ verloren!
broer peter
De liefde tot zijn land is yeder aengeboren.
| |
[pagina 109]
| |
badeloch
1895[regelnummer]
Verdelghe stad, wy gaen, en komen nimmer weer.
gijsbreght
Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht
Ga naar margenoot+ een' andren
heer.
|
|