Gysbreght van Aemstel
(1994)–Joost van den Vondel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina V]
| |
VoorwoordTer nagedachtenis aan W.Gs Hellinga(1908-1985)
Vondels Gysbreght van Aemstel was voor de neerlandici die rond 1960 aan de Universiteit van Amsterdam studeerden, bijna een culttekst. Aan dat stuk was een reeks inspirerende colleges van W. Gs Hellinga gewijd, de toenmalige hoogleraar Nederlandse taalkunde en filologie. Voor Hellinga begon elke tekstinterpretatie met nieuwsgierig, kritisch lezen. In het geval van de Gysbreght, geschreven voor een publiek in een heel andere tijd dan de onze, leverde bijna elke zin onverwachte vragen op, die een boeiende zoektocht binnen, maar vooral ook buiten de tekst inleidden. Voor het noodzakelijke zakencommentaar werden de studenten teruggeplaatst in de cultuur van de zeventiende eeuw, waarin ze zich moesten opstellen als een ideale toeschouwer die het stuk indertijd in al zijn glorie in de Amsterdamse Schouwburg had zien opvoeren. Verbonden aan de opvattingen en kennis van zo'n imaginaire ontvanger kregen woorden, regels en passages onvermoede betekenissen, die Hellinga met grote overtuigingskracht achterhaalde. Van een door Hellinga ooit in zijn lezing ‘De commentaar’ voorgestelde ‘gelardeerde tekst-editie’ van de Gysbreght, waarin tekst steeds afgewisseld zou worden met gedetailleerde uitleg en toelichtingen, is nooit iets gekomen. Toen mijn leermeester alweer een ander vakgebied -de bestudering van het geschreven en gedrukte boek- aan het ontginnen was, maakte ik mede op basis van zijn enorme hoeveelheid aantekeningen ooit een woord- en zakencommentaar. De uitgave waarvoor dat bestemd was bleef eveneens in plannen steken. Dat was ruim dertig jaar geleden. Sinds Hellinga's dood in 1985 berusten zijn Gysbreght -aantekeningen bij mij. Deze editie is zeker niet het monument dat Hellinga voor ogen stond. Hij is veel bescheidener van opzet, zodat ik in de tekstannotaties, waarin ik in hoge mate schatplichtigheid ben aan zijn onderzoek, bij lange na niet al zijn aantekeningen heb verwerkt. Deze uitgave is ook anders, omdat ik in de inleiding de tekst meer als produkt van toenmalige drama-opvattingen beschouw dan Hellinga zou hebben gedaan. Bovendien kon ik gebruik maken van verschillende nieuwe, literairhistorische studies die in de afgelopen decennia over het stuk verschenen. De visie op Gijsbreghts ‘hoogmoed’ en de karaktertekening van Badeloch en de priesterfiguren berusten echter bijna geheel op Hellinga's interpretaties. De toelichtingen willen duidelijk maken wat een knap en boeiend drama Vondel schreef. Dat inzicht dank ik zelf voor een zeer groot deel aan het onderzoek van de gedreven filoloog aan wiens nagedachtenis deze uitgave is opgedragen. Ga naar voetnoot1
Den Haag, juni 1994
|
|