De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 700]
| |
Vertaalde lofdichten en bijschriften betreffende merkwaardigheden in Frankrijk,Bewerkt door dr. J.D. Meerwaldt.Inleiding.De onder dit hoofd hier voor het eerst bijeengebrachte gedichten en fragmenten staan in Poëzy II van 1682 ten dele bij elkaar, onder de rubriek Vertalingen, ten dele ook verspreid; de omstandigheid, dat de titels in de inhoudsopgave niet met een * zijn gemerkt, wijst erop dat het Brandt bekend was, dat zij ook reeds vroeger in druk verschenen waren. Voor een met het oog op de tekstverklaring door ons ingesteld onderzoek naar de originelen was de algemene richting van te voren bepaald door de nauwe verwantschap van enkele stukken met de twee in Dl. III, bl. 424 afgedrukte vertalingen voor de grote Atlas der Blaeu's (Toonneel des Aerdrycx, 1635); één der nummers - hierna: Narbonne III - sloot zelfs wat de bizondere versvorm betreft direct aan bij het Op Narbonne t.a.p. Intussen bleek al spoedig, dat behoudens een enkele uitzondering de bewuste originelen niet gezocht moesten worden in de 17e-eeuwse Atlassen met hun slechts als bijkomstigheid gegeven plaatsbeschrijvingen, maar in werken gewijd aan dit onderwerp opzichzelf; tekenend is het bijv., dat in de Atlas der Blaeu's meer dan een bezienswaardigheid zò wordt toegelicht, dat een desbetreffend, later bij Vondel verschijnend gedicht kennelijk slechts wegens plaatsgebrek is weggelaten. Een naar chronologische volgorde raadplegen van de in de U.B. te Amsterdam aanwezige literatuur op genoemd gebied bracht ons achtereenvolgens in aanraking met de volgende uitgaven. 1 Abr. Gölnitzius, Ulysses Belgico-Gallicus enz., 1631, Leiden (herdrukt bij Elzevier, Amsterdam, in '55). - 2 Weghwijser, vertoonende de besonderste vremde vermaecklijckheden die in 't Reysen door Vranckryck en eenige aengrensende Landen te sien zijn, 1647, bij Nic. van RavesteynGa naar voetnoot1), | |
[pagina 701]
| |
Amsterdam. De in het woord vooraf van den uitgever als ‘een Liefhebber’ aangeduide bewerker is ongetwijfeld Casp. Commelijn geweest; men zie hierna (sub 4). - 3 Jod. Sincerus, Itinerarium Galliae enz., 1649, bij Jod. Jansonius, Amsterdam. - 4 Vranckrijck en zijn Steeden enz., 1662, bij Casp. Commelijn. De blijkens de opdracht hiermee voor het eerst zelf als uitgever optredende Commelijn betitelt het boek als zijn ‘herbooren Kint’, stellig daarmee doelend op Weghwijser van '47, dat volledig in deze meer uitgebreide reisgids is verwerkt. - 5 Topographia GalliaeGa naar voetnoot1) enz., Dl. I-II, 1660-'61, bij de Wed. van J. Broersz. en Casp. Meriaen, Amsterdam; Dl. III-IV, '62-'63, bij C. Meriaen en B. en J. Appelaer. Naar het voorbericht vermeldt, is deze folio-uitgave de drievoudig vermeerderde uitbreiding en herbewerking van een vroeger reeds in het Latijn en het Hoogduits verschenen editie van hetzelfde formaat; vrijwel het enige dat zij daarmee gemeen heeft zijn de talloze kopergravures van ‘den Konstigen Etzer Caspar Merian van Franckfurt’Ga naar voetnoot2). Uit de vier eerstgenoemde, elkander aanvullende bronnen bleek een bijna volledige collectie van door Vondel vertaalde teksten samen te stellen; bovendien gaf Weghwijser voor drie bijschriften, en Vranckrijck daar bij voor een vierde, tevens een anonieme overzetting, die of dezelfde was als die van Poëzy, of zich verried als andere versie. Voor enkele nummers echter - en daaronder voor het gedicht op Jeanne d'Arc, waarvoor onlangs nog van meer dan een zijde belangstelling is getoond - scheen het oorspronkelijk onvindbaar, totdat tenslotte uit de voorraadschuur van het vierdelige Topographia Galliae niet alleen wat nog ontbrak voor den dag kwam, maar bovendien ook al het reeds elders gevondene; ditmaal echter elk stuk zonder uitzondering begeleid door Vondels vertaling, alweer anoniem gegeven. Als eigenaardige bijzonderheid | |
[pagina 702]
| |
zij daarbij nog vermeld, dat wij hier ook een fragment aantroffen (hierna: Uit Juvenael II), dat wel voorkomt in Poëzy II '82, maar dat in de moderne, chronologisch-geordende uitgaven van Vondel geregeld ontbreekt. Dank zij dit tevoorschijn komen van het werk, waarin reeds twintig jaar vòòr hun verschijnen in de door Brandt bezorgde uitgave Vondels vertalingen waren opgenomen, is het thans mogelijk geworden de hierna volgende twee en dertig stukken af te drukken in hun oorspronkelijke volgorde en - zowel wat spelling als lezingen betreft - oudere vorm, vooral echter ook, ze te interpreteren aan de hand van het origineel en in verband met de beschrijving waar dit bij behoort. De ook opzichzelf reeds als zodanig kenbare drukfouten hebben wij, wanneer Poëzy het juiste gaf, stilzwijgend verbeterd; enkele gemeenschappelijke fouten echter zal men vermeld vinden in de aantekeningen, en wel onder Tekst, alwaar tevens de afwijkende lezingen van Poëzy zijn meegedeeld. Wat tenslotte de bovenschriften betreft, deze zijn voorzover wij ze tussen [] hebben geplaatst ontleend aan Poëzy; blijkens bijzonderheden, o.a. van woordkeus berusten zij op de toelichtende tekst van Top. Gall. Voor een tweetal kon het laatstgenoemde werk de oorspronkelijke, en in één geval tevens juistere vorm leveren. Tot zover het practisch nut van de nieuw gewonnen gegevens voor deze Vondel-uitgave. Daarnaast rijzen echter terstond ook enige vragen, die ondanks het feit dat wij hier te doen hebben met bescheiden parerga van onzen dichter, o.i. de aandacht verdienen zowel met het oog op zijn literaire werkzaamheid als vertaler, als ook op zijn betrekkingen tot de boekhandel van zijn tijd. In de eerste plaats zou men willen weten, langs welke weg deze buiten het citeer-verband in Top. Gall. voor een goed deel weinig zin hebbende en ten dele zelfs onverstaanbare gedichten en fragmenten tot een hernieuwde, afzonderlijke uitgave zijn gekomen, van wie - hetgeen daarmee samenhangt - de bovenschriften afkomstig zijn, en tenslotte in hoeverre de nieuwe lezingen in Poëzy van Vondel zelf mogen stammen. Zonder een nader onderzoek echter, o.a. naar eventuele latere herdruk hetzij in Top. Gall. zelf of in een ander, soortgelijk werk, is het niet wel | |
[pagina 703]
| |
mogelijk zich hier een oordeel te vormen; wij moeten er dus mee volstaan de quaestie als zodanig aan de orde te stellen. Een tweede vraag, voor de beantwoording waarvan althans enige aanwijzingen zijn te geven, betreft het al of niet volledige van de door Poëzy I en II tot ons gekomen verzameling. Ter inleiding moge hier vooraf gaan een kort overzicht van Vondels achtereenvolgende bijdragen voor werken van het topographisch genre. Op grond van de gegevens, te putten uit de hiervoor genoemde bronnen laat zich voor de in aanmerking komende 34 stukken de volgende reeks opstellen: a) Blaeu-atlas ('35): Avignon en Narbonne, beide in de vorm van Poëzy I ('47) weerkerend Top. Gall. IV ('63). - b) Weghwijser ('47): Uurwerk Palais, Vogelhuis en Geraemtens II, de eerste twee met behoud van vrijwel ieder woord, het laatste met behoud van één, de identiteit verradende uitdrukking weerkerend in Top. Gall. I ('60). - c) Topographia Galliae ('60-'63): alle 34 nummers. - d) Vranckrijck ('62): 1e de drie van Weghwijser, blijkens de varianten t.o.v. Top. Gall. tevens ontléénd aan Weghw.; 2e Wapenhuis, tevoren reeds in Top. Gall. I ('60). Wij zien dus, dat gedurende een bijna dertigjarige periode Vondel van tijd tot tijd zijn bijdragen heeft geleverd voor werken van het genoemde genre: in 1635 aan de Blaeu's, in 1647 aan Nic. van Ravesteyn (resp. de in diens opdracht werkende C. Commelijn) en in 1660 vlgg. aan Casper Meriaen c.s.; wat in 1662 Commelijn als eigen uitgever meer heeft dan Weghw. is ongetwijfeld ontleend aan Top. Gall. I ('60)Ga naar voetnoot1). - Dat intussen Vondels bijdragen zich beperkt zouden hebben tot de genoemde quota is opzichzelf reeds weinig waarschijnlijk te achten; voor Weghwijser bijv. zou de verhouding slechts drie op de ongeveer dertig van het totaal der in deze uitgave afgedrukte vertalingen zijn. Bovendien laat het zich echter toevalligerwijze ook juist aan het eerste tweetal van genoemde Weghwijser zelf met vrijwel volkomen zekerheid aantonen, dat het tot Brandt gekomen stel van 34 slechts een gedeelte uitmaakt van een groter geheel. Zowel toch in deze reisgids als ook in Top. Gall. vormen Uurwerk Palais en Vogelhuis | |
[pagina 704]
| |
ieder voor zich de éne helft van een symmetrisch -corresponderend paar bijschriften, respectievelijk boven en onder de klok en op linker en rechter wand van de volière. Wie deze in alle oude gidsen, ook de Latijnse, steeds tezamen gegeven epigrammen in de omgevende tekst ziet, of zelfs ook buiten die tekst om in de aantekeningen hierna vergelijkt, zal toe moeten geven, dat beide paren in hun volledigheid aan Vondel zijn toe te schrijven. Bij één van het viertal (het pendant van Vogelhuis) heeft de dichter bij latere herbewerking de gehele vertaling door een nieuwe en fraaiere vervangen, een verschijnsel waarvoor men o.a. kan vergelijken de dubbele vertaling van éénzelfde slotwoord in Ifigenie ('66) en Feniciaensche ('68), de variërende berijmingen van Omne tulit punctum en de doubletten voor ettelijke passages uit Vergilius. Almede op grond van indices als de zojuist genoemde schijnt het ons toe, dat de vraag hier moet worden gesteld, in welke omvang zich ook nog voor andere dan de door Poëzy gewaarborgde stukken het auteurschap van Vondel aannemelijk laat maken. Een blote opsomming van wat wij persoonlijk stellig als van hem afkomstig beschouwen zou geen zin hebben en een behoorlijke motivering zou het bestek van deze inleiding ver te buiten gaan; ook ligt hier eerder een taak voor den neerlandicus. Ter voorlopige oriëntering van wie zich met de hier opgeworpen vraag wil bezighouden hebben wij in een Aanhangsel de tekst van alle resterende anonieme vertalingen uit Top. Gall. opgenomen, geregeld daarbij aangevend, of zij ook reeds in de Blaeu-atlas of in Weghwijser zijn te vinden (meest met kleine verschillen, soms in totaal andere vorm); voor datgene, wat alleen in deze beide oudere werken voorkomt hebben wij slechts de vindplaats aangeduid. Speciaal moge er hier op gewezen worden, dat bij het toetsen van de bewuste anonieme stukken op hun Vondeliaans gehalte men wel in aanmerking heeft te nemen, dat het hier vertalingen geldt en dat men dus zijn criteria niet in de eerste plaats moet ontlenen aan het oorspronkelijk werk van den dichter, maar aan zijn omvangrijk vertaal-werk, te beginnen met het hiernà afgedrukte. Daarbij spreekt het vanzelf, dat aan de bestudering van de gehele quaestie vooraf dient te gaan een uitgebreider onderzoek naar de in het Nederlands | |
[pagina 705]
| |
geschreven topographische werken uit de eerste helft van de zeventiende eeuw; mogelijk, dat men op een uitgave stoot, die zijn vertalingen geeft onder vermelding van den auteur. Tot besluit willen wij de aandacht vragen voor een derde, ditmaal geheel voor exacte behandeling vatbaar punt van onderzoek. Het betreft de mogelijkheid, dat zich onder Vondels talrijke lofdichten, graf- en bijschriften het een en ander bevindt, dat hoewel niet als vertaling gegeven inderdaad teruggaat op een vreemd origineel, te vinden in een van die citeerlustige Itineraria en Topographieën, waarvan wij er boven speciaal voor Frankrijk enige leerden kennen; zij waren er ook voor andere landen, niet te vergeten voor de Nederlanden zelf. Zoo is bijvoorbeeld het in Deel IX, bl. 295 te vinden grafschrift voor Br. van Keulen, stichter der Karthuizer-orde, een vertaald gedicht waarvan dr. A. Schillings onlangs in Z.-Frankrijk het Latijns origineel las en dat wij thans in die oorspronkelijke vorm aantroffen in Abr. Gölnitz' Ulysses B.G. (bl. 374). Klaarblijkelijk heeft Vondel het of hier of bijv. in een Frans soortgelijk werk gelezenGa naar voetnoot1). Analoge gevallen kunnen zich allicht ook elders voordoen; louter als specimen van zulk een mogelijkheid zij genoemd het lofdicht De koningklijcke Idea (Dl. IX, blz. 275), of ook Genua (ald., bl. 670). Vrijwel onnodig, daarbij met zoveel woorden erop te wijzen, dat de oorzaak van de onjuiste voorstelling in gevallen als het zoëven genoemde niet is gelegen bij Vondel zelf, maar in de omstandigheid, dat veel van zijn kleiner werk geheel buiten hem om in het licht is gegeven.
M. |
|