De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 671]
| |
Aen myn heer den drost van Muyden.aant.Ga naar voetnoot*Ghij die als kasteleyn van d'Amsterdamsche vestenGa naar voetnoot1
De Voorsteen trou bewaeckt, wy bidden, neemt ten bestenGa naar voetnoot2
Dat buyten onse schuld van uw treurspelig endGa naar voetnoot3
Mij Morpheus heeden heeft een schrick in 't breyn geprent:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En soo een droeve droom is oorsaeck van verblyen,Ga naar voetnoot5
Soo moet u sulx tot vreugd, en segening gedyen:
Gelyck men segt een lyck, een doodkist vallen uyt
Op grysen ouderdoom, op tortsen op een bruyt.Ga naar voetnoot7-8
Ick sal u slecht en recht het naer gesicht vertoogen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En niet na dichters kunst opproncken deese loogen,
Op dat men niet en waen 't is waeckende versiert,Ga naar voetnoot11
'T geen waerlyck inde slaep my is door 't hooft geswiert.Ga naar voetnoot12
Ick sluymerde als de son alree was aen 't verhoogen,
En sagh een wreed schavot oprysen voor myn oogen
15[regelnummer]
Heel dicht, en toefde vast, geprangt door bangen noodGa naar voetnoot15
Om u, die soomen sey besuren most de dood.Ga naar voetnoot16
Ten lesten quaemdy daer, myn Heer u niet wilt belgen,Ga naar voetnoot17
Ick was begeerig om uw reeden te verswelgen,Ga naar voetnoot18
En drong vast dichter aen. ghij saegt eens gints en hier,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En spraeckt, niet veel, maer braef: Povr vivre il favt movrir.Ga naar voetnoot20
Doen toogdy 't wambays wt, en eer wy 't naulyx sagenGa naar voetnoot21
Soo lag uw lyf ter neer daer 't hoofd was afgeslagen,
| |
[pagina 672]
| |
En weeder aengeset. ick wenschte menigmael
Te hebben meer met u geyvert in ons tael.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Een wasser op 'tooneel die sich ter neder streckte,Ga naar voetnoot25
En 't verschgeplengde bloet met syne tonge leckte.
Ick twijfelde of hij 't dede wt wreedheyds onbescheed,Ga naar voetnoot27
Of dat hij lecker was op tbloet van ons Poeet.Ga naar voetnoot28
Een tratter voor het volk met weesen en gebarenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Wtbeeldende de geen die voormaels is gevaren
Na d'Indiaensche kust, als Heerscher van tgemeen,Ga naar voetnoot30-31
Dees romde uw vrome dood, uw lest gesprooke reenGa naar voetnoot32
Herhaelde hy menigvout. uw wtgang scheen my heerlyckGa naar voetnoot33
Gelyck te weesen 't end des geens, die trots en eerlyck,
35[regelnummer]
En jong van jaeren viel, beklaegt met druck en rouw,
Als hy Florenssen weer in vrijheyd stellen wou.Ga naar voetnoot34-36
Oock sag ick in 't verschiet vele heere zich versellenGa naar voetnoot37
Getabbaert besich om meer vonnissen te vellen.
Mijn leeven was vol angst myn lust smolt als de sneeu.
40[regelnummer]
Ik dacht och goede God wat leeven wy een Eeu.Ga naar voetnoot40
Hier hebdy 't beeld des drooms. Heer Drost, God wil u sparen,Ga naar voetnoot41
En reken uwen tyt soo lang als Nestors jaeren,
Op dat uw sangeres thoogdraven van haer stylGa naar voetnoot43
Doe treffen ons gemoed gelyck een schutters pyl.
U.E.A. Verplichte.
I.V. Vondelen.
|
|